09 januari 2006

 
bossnip@chello.nl
From: "h.blom4"
Lieve Cor en Jo,
De Web ziet er heel mooi uit en ik heb al enkele verhaaltjes gelezen. Leuk.
Liefs, Han

From: "Sjoerd Bosma"
Johan en Cor,
Hardstikke leuke pagina. 'k Heb al verschillende verhalen gelezen! Toen dacht ik : "Dat is voor mij ook wel wat!" Gezocht, gevonden en bewerkt.
Groetjes, Sjoerd

 
In het Penta gelogeerd
September 1989

Op mijn troon in de badkamer gezeten overdenk ik het hotel waar ik me bevind, het Penta Hotel in New York. Je zou het zo kunnen samenvatten: het hotel is te groot en de kamers zijn te klein. Beneden in de lobby golven de mensenmassa’s heen en weer. Grote groepen Japanners, die door gewenning die kleine kamers wel niet zo erg zullen vinden, Duitssprekenden met vele accenten, groepen Amerikaanse scholieren, bemanningen van allerlei luchtvaartmaatschappijen. Eenmaal op je kamer ben je dankbaar uit de menigte te zijn, al moet je eerst nog die altijd volle liften in, samengeperst en op vele verdiepingen stoppend. Maar op je kamer voel je ze nog op en om je heen zitten, al die mensen in al die kleine hokjes.
Somber kijk ik naar de zeskantige tegeltjes op de vloer. Hé, daar ligt een lange zwarte vrouwenhaar, ik pak hem met een toiletpapiertje op en gooi hem weg. Hé, nog één. Die pak ik ook op, weer één, geduldig gebruik ik evenzoveel papiertjes. Is de vloer nu vrij van haar? Ja. Dan kijk ik in de badkuip. Daar ook, gadver. Ik pak ze allemaal op en gooi ze weg. Zo ben ik een tijdje bezig en dan inspecteer ik de wasbak. Weer constateer ik een lange haar. Maar dan zie ik het beter. Gelukkig, het is een barst in het porselein. Over haar gesproken.
Enige tijd geleden zat ik in de trein van Amsterdam CS naar Schiphol om te gaan vliegen. In de trein maak je altijd wat mee. Mijn kleine koffer lag boven in het rek, ikzelf zat daar onder, gekleed in uniform maar zonder jasje en in plaats daarvan een donkerrood jack, zodat dat uniform niet opvalt en ik dus niet de hele tijd vragen moet beantwoorden zoals: “Weet u waar de trein naar Zwolle staat?”. Het was vroeg op een mooie zondagmorgen en ik zat alleen in de kleine niet roken coupé. Vlak voor de trein vertrekt komen er twee vrouwen binnen. Middelbare Amerikaansen , laat hippie. Beiden hebben lange blonde haren in de stijl van miss Piggy en beiden dragen rugzakken die ze naast zich op de bank zetten zodat ze slechts door het gangpad gescheiden vlak naast me zitten, terwijl de rest van de coupé leeg is! Dat nu is vreemd. Want ik had laatst een boekje van een Amerikaans professor over Nederlanders gelezen en daarin beklaagt de hooggeleerde zich over het feit dat Nederlanders altijd vlak naast je gaan zitten in verder lege ruimten. Iets wat Angelsaksen en Amerikanen nu juist niet zouden doen. Ook zouden Nederlanders op straat en in openbare ruimtes altijd tegen iedereen opbotsen. Toen ik het las dacht ik: hoe kom je erbij, onzin. Maar ik ben er eens op gaan letten en sindsdien heb ik geen leven meer. Het is waar, ze kijken gewoon niet uit, die Hollanders. Bots, boem en bong, zo loopt men over straat. Soms kom ik met verzwikte voeten thuis vanwege het constante uitwijken voor mijn medeburgers.
Maar goed, deze twee Amerikaansen hielden zich niet aan de regels van de professor en zaten dus vlak naast me. Ze praatten over een rivier in het noorden van India, waar ze in gebaad hadden en waarvan het water zo koud was. Tijdens het gesprek haalt één van de twee een borstel uit haar rugzak en begint met grote halen haar haar te borstelen. Dat maakt me giftig. Ik ben een groot tegenstander van haarkammen in het openbaar. Ik wilde wat zeggen maar besloot eerst naar haar te kijken met een blik die zowel walging als woede moest uitdrukken, al ben ik dan nooit naar de toneelschool geweest. Ik dacht aan de haren die ik op mijn smetteloze broek zou krijgen of in mijn mond. Ze roskamde maar door zonder op me te letten, ik bestond niet. Ik kuchte eens en toen keek ze me aan, ze zag mijn blik, huiverde en verdween naar het toilet. Bij station Sloterdijk kwam ze gekamd weer tevoorschijn en was het de beurt voor haar al met borstel gewapende reisgenote naar het toilet te vertrekken. De veldslag tegen het haarkammen in het openbaar had ik gewonnen.
Ondertussen zit ik dus nog steeds in die New Yorkse hotelkamer.
Ik neem een slokje van de koffie die ik vlak daarvoor in de buurt gekocht heb. De koffie heeft precies de door mij gewaardeerde slapte. Ik denk aan de avond ervoor. Ik was om acht uur naar bed gegaan en in een diepe slaap gevallen. Dan, in de bedwelming van de slaap, hoor ik iemand hard en vasthoudend op de deur kloppen. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat iemand bij me wil aankloppen en luister verbaasd naar het getimmer op mijn deur. Ik knip het licht aan en kijk op mijn klokje: half twaalf. Ik begin te denken dat er brand is of zoiets, sta op en ga naar de deur. Ik loer door het kijkgaatje en zie een neger in kostuum van Europese snit staan. Op dat moment begint de telefoon te rinkelen. Ik ren terug naar het bed en pak de telefoon op. Een gehaaste stem meldt zich en zegt: “Er klopt iemand bij u op de deur, zeg hem dat ie niet in 1124 maar in 1224 moet zijn”. Verbouwereerd loop ik weer naar de deur, open hem op een kier en zeg tegen de man: “U klopt op de verkeerde deur, u moet een verdieping hoger zijn”. De man verontschuldigd zich met geschrokken blik en verdwijnt zonder mij te vragen hoe of dat ik dat dan wel weet. Dan ga ik weer op bed liggen en overdenk hoe dat nu precies zit en of deze ongelooflijke brutaliteit me mijn nachtrust moet kosten. Ik besluit van niet en slaap weer in.
Maar nu word ik wakker van herrie op de gang. Er morrelt iemand aan een deur, niet de mijne, er staat een ander bij met een walkie talkie die heel hard staat afgesteld en die steeds als er een boodschap overkomt met een lawaaiig gekraak begint. Ik luister. Iemand zijn kaartsleutel - je krijgt hier geen stalen sleutel maar een computerkaartje dat je in je slot moet steken - doet het niet. En dat gebeurt wel vaker. Het ergste is dat als je net bent ingecheckt en je staat met je koffer en tas voor de deur en je probeert je kaartsleutel : nee hoor, de deur blijft dicht. Dan moet je weer met je barang naar beneden met je moeie lijf en een hoofd vol moordplannen.
Men rammelt aan de deur. Men roept in de walkie talkie. Men praat luid met elkaar Dat een hotel om te slapen is, daar is het toch bij hotels om begonnen, dringt niet tot hun botte hersens door.
Elf verdiepingen lager tieren en schreeuwen wanhopige dronkaards hun verdriet uit. Morgenochtend, straks, zal ik ze in de portieken hun roes zien liggen uitslapen. En of er nog niet genoeg lawaai is stijgen boven alles uit de loeitonen van passerende politieauto’s en de lage op scheepstoeters gelijkende geluiden van brandweerwagens. Ik sta op en loop naar het raam om te proberen iets te zien in het stukje van de straat dat ik vanuit mijn kamer kan zien. Dan schrik ik helemaal wakker: het tapijt is kletsnat geworden, de airco lekt. Ik sta met mijn blote voeten in een kamermoeras. Een paar uur later wacht ik op de hoek van de straat naast het hotel voor het verkeerslicht. Een nog jonge negerin met zo’n gebreid Zuid Afrikaans mutsje op komt naast me staan. “Homeless but harmless”, zegt ze. Ze wil wat geld. Ik overhandig haar wat quarters. Dan laat ze haar blik op mijn schoenen rusten en zegt in plaats van bedankt: “I love your Hush Puppies”. Ze branden aan mijn voeten.
Het is ongelooflijk helder weer zoals het alleen in New York kan zijn lijkt wel. Ik kijk naar rechts en zie het Empire State Building in al zijn majesteit in de zon blikkeren. Toch lekker om hier weer te zijn.

 
In Monrovia gelogeerd
December 1989

De binnenkant van je koffer is op reis je huiskamer. A home away from home. En ik moest van huiskamer veranderen want ik kreeg een nieuwe koffer. Niet dat er iets aan de hand was met mijn oude koffer. Nee, de sloten werkten nog uitstekend, hij was nog puntgaaf, al was ie wel loodzwaar, zelfs als er niets inzat. Op een dag kreeg ik een brief dat er tussen allerlei instanties was afgesproken dat de koffers vervangen zouden worden in gebouw 205 op Schiphol Oost.
Ik vroeg een vriend die een auto heeft, me daar even heen te rijden. Normaal ga ik als het even kan naar SPL - O op de fiets omdat het openbaar vervoer erheen knudde is. Maar met twee koffers op de fiets gaat niet en ermee in de bus is een ramp.
Op een fraaie vrijdagmorgen kwamen we bij de poort aan. Ik liet mijn blauwe pasje zien en nam aan dat we zo door konden rijden. Maar dat ging zo maar niet. Vriend met auto moest ook een pasje hebben, dat wij binnen konden halen. “Zo gaat dat tegenwoordig, meneer”, zei de man met de pet aan de poort. Vroeger, ja, vroeger liep je overal zo door. Vriend kreeg een visitor’s pas opgespeld en even later leverde ik mijn huiskamertjes in. Goodbye to all that. Vele leuke dingen samen meegemaakt, lief en leed gedeeld. Vergeten, verloren, terug gevonden, overvol gepakt, bijna leeg. Wie zou er nu in gaan wonen? Ik overhandigde de man die de koffers aannam ook de bijpassende sleutels die ik ’s morgens nog met pijn en moeite erbij had gezocht, maar hij gooide ze breed lachend in een hoek. Ik keek ze beteuterd na. En daar kreeg ik de nieuwe koffers:Wat een mooie, met wieltjes en een cijferslot zodat je geen sleuteltje meer nodig hebt. Een uurtje later was ik weer thuis. Ik kreeg de visitor’s pas van mijn behulpzame vriend terug en zag dat je die na gebruik weer had moeten inleveren. Sorry hoor.
Bij de post lag de indeling. Mijn eerst volgende bestemming zou MLW zijn. Ik keek nog eens goed. Ja, het was niet anders: MLW - Monrovia. Dát was een tijd geleden. Wat was ik daar vroeger veel geweest. Niks doen in Nergens noemde ik het altijd.
Een paar dagen later kwamen we er aan, met een Airbus ditmaal. Het stationsgebouw, Monrovia Robert’s Field, lijkt in zoverre op een Gotische kathedraal dat er nooit iets aan veranderd. Heerlijk vind ik dat, vooral omdat ik de tegenwoordige veranderingen nauwelijks meer kan bijhouden.
Er staan veel mensen voor het stationsgebouw te wachten. Veel jongens zie ik, geen meisjes, en ze willen allemaal wat van ons. We moeten iets van ze kopen of ze willen balpennen. Als je een reis naar Afrika hebt, koop dan de dag ervoor een dozijn balpennen bij de Hema. Aan balpennen heerst op het Afrikaanse continent een groot gebrek. Als je rijk wilt worden, begin daar dan een balpenfabriek. Ik vergeet mijn routines altijd en daarom had ik nagelaten ze te kopen. Ik vis nog een reserve exemplaar uit mijn tas, maar daar houdt het dan mee op. De gelukkige ontvanger probeert er nog meer los te peuteren bij de collega’s, maar die hebben er ook niet veel.
Dan zitten we met z’n allen in de bus. Zijn alle koffers er? “De mijne is er niet”, roept iemand en de co - piloot gaat terug naar de douanebalie. Maar ondertussen wordt de vermiste koffer alsnog onder een paar andere ontdekt en gaat er weer iemand de co - piloot halen. Zo kan je heel lang bezig zijn.
Het is bloedheet geworden in het busje en we willen de ramen opendoen. Maar degenen die hier pas geweest zijn raden dat met klem af. Het blijkt als je de ramen opendoet de lieve jeugd buiten, teleurgesteld dat ze niets hebben gekregen, insecten naar binnen gooit. En inderdaad, daar aan dat raam staat een breed lachende jongen met zo’n vierkant kapsel een horreur van een tor vast te houden.
Het beest is zo groot als zijn hand want hij kan het net vasthouden. Hij wacht op zijn kans, maar die krijgt hij niet van ons want de ramen blijven potdicht. Ik zet mijn innerlijke airconditioning aan om koel te blijven en vraag me ondertussen af wat er zou gebeuren als die jongen werkelijk naar binnen zou gooien. Ik zou in ieder geval luid schreeuwend weglopen. Dan komen de chauffeur en de twee ontbrekenden en we rijden weg de duisternis in.
Na ruim een uur zijn we in het hotel. Het is een groot gebouw en het lijkt leeg. In de luxueuze marmeren lobby ligt een hond met zijn zwerverskop hongerig richting coffeeshop te loeren. Ik ben moe en besluit meteen naar mijn kamer te gaan. Die crewborrel, weet u nog wel, die is er bijna nooit meer. Zo veranderen de tijden, men voelt geen noodzaak meer op de crewborrel het gezoem van de motoren uit z’n oren te krijgen.
De kofferjongen pakt mijn mooie nieuwe koffer op en draagt hem voor mij uit naar mijn kamer. Nee, hij wil de wieltjes niet gebruiken. Te nieuwerwets? Misschien vindt ie dat hij z’n fooi niet verdiend heeft als hij hem rijdt in plaats van draagt. Dan kom ik op mijn kamer. Het is er ruim en vooral wit, met twee bedden. Geen plaatje versiert de muren. Een grote transistorradio met tapedeck, zo’n gettoblaster waar de jongelui in New York mee door de straten lopen, is hier aan de muur bevestigd.
Ik zag laatst een heel klein dik propje van een vrouwtje in New York met zo’n enorme radio torsen dat ze hem nauwelijks hanteren kon.
Ik probeer hem even, maar de ‘Met het oog op morgen’ mensen in Liberia zijn al naar bed. Bandjes heb ik ook niet bij me. De komende dagen zal er een weldadige rust in mijn kamer heersen. Ik maak mijn koffer open, haal de zak oude kleren voor de weggeef, die thuis altijd voor dit soort reizen klaar ligt, eruit en kijk er even in. Dat blauwe hemd, moet dat echt weg? Ik pas het nog even aan. Niks aan de hand. Ik leg het weer in de koffer. Later, thuisgekomen, word ik om mijn zuinigheid bespot en nu ligt het weer in de zak voor de volgende keer.
De volgende morgen schijnt de zon en bevind ik me in de coffeeshop, waar het ontbijt volgens horen zeggen niet veel voorstelt. Behalve eieren zijn er zoete broodjes en zeer groene, zeer zure sinaasappels, met ongelooflijk veel pitten. Ik worstel me door zo’n vrucht heen en besluit het ontbijt met een bittere malariapil. De hond ligt nog steeds voor de deur en vanaf buiten proberen poezen binnen te komen, wat ze lukt. Gulzig drinkt er ééntje van een schoteltje koffiemelk en bedelt als het op is om meer, zodanig dat we bijna blauwe plekken op onze benen krijgen van de kopjes.
De hemel betrekt en vanaf mijn kamer zie ik zware wolkenpartijen op me af komen. Soms zien de loodgrijze zee en die wolken er zo onheilspellend uit dat ik de zee ervan verdenk zich ergens op de oceaan terug te trekken om dan in een geweldige vloedgolf dit hotel en allen die zich daarin bevinden mee te sleuren. Dat gebeurt niet. Na een uur klaart de hemel op en ik begeef me naar het zwembad. Het hotel lijkt helemaal leeg en ik voel alsof ik in de film ‘The Shining’ rondloop. Ik verwacht elk ogenblik Jack Nicholson die met een bijl een deur doorklieft. Aan het zwembad ben ik de enige gast. Ik wil aan een tafeltje zitten onder een parasol. Maar je kan er alleen maar liggen. De jongen die dienst heeft is niet bereid een tafel en stoel te halen. Hier hoor je te liggen en geen poespas. Dan doe ik het zelf. Gemelijk zitten de badbedienden onder een parasol naar me te kijken. Het is nu bloedheet. Het ruikt er opeens zoals vroeger bij mijn grootmoeder in de schuur. Dat ik hier nu aan dat ouwe mensje moet denken. Zo’n gettoblaster speelt slome reggaes met titels als, ‘I love you so’ en ‘Why don’t you love me?’. Een man met een zonnebril doet zijn intrede in het zwembad. Hij heeft pen en papier in zijn hand. Hij wordt vergezeld door enige flinke jongemannen, die, zoals blijkt, moeten proef zwemmen. Steeds geeft hij ze na lang denken een opdracht, waarbij hij de pen langs zijn neus legt: “Nu schoolslag tot aan het touw”. “Nu watertrappen”. Ze trappen keurig water met hun handen omhoog. Dan onder water zwemmen en ze doen dat zo lang dat ik het er benauwd van krijg. Om de autoritaire sfeer wat te breken begin ik te klappen als ze proestend boven water komen. Man met bril voelt zich gestreeld. De zwemmers lachen me toe en zelfs het zwembadpersoneel gaat er eens voor zitten. Ik bestel een biertje maar dan komt er weer een geweldige wolk uit zee en die spoelt ons allen met bier en al weer naar binnen. Toen heb ik verder gelezen en gelezen en gelezen totdat we weer weg mochten.

This page is powered by Blogger. Isn't yours?