17 januari 2006

 
In Caracas gelogeerd
Mei 1988

De DC 10 naar Caracas is behoorlijk vol en de deuren van het vliegtuig zijn nog niet gesloten of de eerste problemen dienen zich al aan. Een heer uit de Business Class komt naar me toe en vraagt of de Royal Class vol zit, of er nog ruimte is voor vier passagiers en hoe duur dat is, want de stoelen waar ze nu op zitten zijn werkelijk abominabel. Ik kijk even in het boek, reken hem voor dat dat 7200 gulden kost. Zeg maar 3600 dollar. “Hoe kan dat nou?”, zegt hij, “in het boekingskantoor was het verschil veel kleiner”. “Dat komt”, leg ik uit, “omdat u dat daar van te voren bespreekt. Nu moet ik het regelen en dat is duurder”. Analoog aan het kaartje bij de conducteur, dat ook duurder is dan aan het loket. “De KLM kan er wat van”, zegt de man geïrriteerd en heft in een wegwerpgebaar zijn armen omhoog.
De assistent - purser die bij me in de buurt staat, zegt me zachtjes dat ze voor die vier extra mensen niet genoeg maaltijden zal hebben. Maar dat denk ik wel te kunnen organiseren. Nou ja, het gaat niet door, de man gaat naar zijn abominabele stoel terug en gaat met zijn drie vrienden zitten mokken. Jammer voor de KLM.
Even later, we vliegen al een tijdje, komt er een boze passagier van de Economy Class naar me toe. “Alle geld en aandacht van de KLM gaan naar de Royal en Business Class toe”, zegt hij, “en wij daar achterin, wij worden bijeengepropt en er wordt nooit iets voor ons gedaan”. Ja kijk die mensen willen wel bijna voor niets reizen en dan ook nog in de Royal Class zitten ook, trouwens we hebben met zijn allen de klassenmaatschappij gewild en daar moet je als je er opeens op tien kilometer last van hebt, nou niet over gaan zeuren. Maar mijn antwoord wordt natuurlijk weer een sympathieke beaming van wat hij vindt en dat moet ook wel, want anders zit hij de rest van de tien uur op de kast. Nu kijkt hij mij dankbaar aan voor zoveel begrip als ik af en toe langs zijn stoel loop en hem bemoedigend toeknik. Het valt ook inderdaad niet mee achterin, Want al zijn er twintig open stoelen, toch zit het erg vol met al die kinderen. Ook zitten er veel kinderen in de Business Class. De hummels zoeken elkaar op en letten niet op klassen. Ze rennen krijsend in groepjes door de gangpaden. De stewardessen hebben het te druk om zich er mee te bemoeien en de ouders zijn allang blij dat hun nageslacht niet de hele reis tegen ze aanhangt. Zo gaat het nog negen uur lang door en eindelijk landen we in een stralend Caracas, waar de zonnestralen laag aan de hemel staan want het is hier bijna zes uur ’s avonds.
Venezuela, klein Venetië betekent dat, ik was er een hele tijd niet geweest. Wat opvalt is dat het in het relatief nieuwe stationsgebouw zo druk is geworden, maar de afhandeling verloopt zeer snel. De douane tilt bij wijze van controle af en toe een koffer op. Ik denk dat je daar heel lang ervaring mee moet hebben om op zo’n manier contrabande te kunnen opsporen. En daar moet je ook heel jong mee beginnen en dan na een jaar of twintig heb je het ‘gevoel’. Je tilt even een koffer op en …. beet. “Meneer, ópen die koffer”. Ja hoor, een fles whisky, - hier uitgesproken als wiekie - betrapt!
Papi, de meneer die ons al jarenlang met zijn bus van en naar het hotel brengt, staat al klaar. Vroeger duurde het altijd erg lang voordat hij kwam want dan moest ie eerst de vertrekkende crew naar het vliegtuig brengen op het platform. Maar nu de wereld steeds bozer is geworden mag dat niet meer, met als gevolg dat hij meteen klaar staat.
Papi rijdt ons onverstoorbaar als altijd naar het hotel maar op een gegeven moment maakt hij een foutje bij het kiezen van de juiste rijbaan. “Heeft u wel eens van voorsorteren gehoord, meneer?” klinkt uit de mond
van de collega die naast me zit. “Papi spreekt als Antilliaan vloeiend Nederlands, weet je dat?”zeg ik tegen haar. “O God, nee”, zegt ze blozend. “Jawel”, zeg ik genietend, “maar de enige hoop die we kunnen hebben is dat hij niets gehoord heeft door het verkeerslawaai”.
Ons hotel staat in het plaatsje Caraballeda langs de kust op ongeveer veertig minuten van het vliegveld. De stad zelf ligt hoog in de bergen en heeft een aangenaam eeuwig lente klimaat. Het is een auto - stad, zoals Atlanta en Houston, niks aan, je kan er niet wandelen. Daar kan je beter niet komen.
Langs de wegen wordt de bebouwing steeds voller, grote lelijke flatgebouwen. De bomen langs de weg willen ook maar niet. Verderop, dichter bij het hotel, staan mooie oude villa’s soms vlak aan de weg. Vroeger woonden ze hier heerlijk rustig. Solimar het restaurant waar we altijd aten is er nog, zie ik en ook de kleine supermarkt ernaast bestaat nog maar is nu gesloten. Toch is het pas zeven uur. Eertijds was het altijd open maar misschien hebben ze hier een winkelsluitingswet gekregen. Toen Venezuela nog een duur land was stopte de crew altijd even bij dat supermarktje zodat we wat bier konden kopen. De prijzen voor een biertje in het hotel waren adembenemend of misschien wel dorstlessend, want je hoefde er nooit één voor die prijs. Daar stond de hele bemanning dan in die winkel totdat op een goede dag een overval plaatsvond. De rovers hadden er waarschijnlijk niet op gerekend dat die crew er stond, maar ze waren er wel blij mee. Ze beroofden nu niet alleen de arme eigenaar en de paar armzalige klanten van hun geld maar de hele bemanning moest eraan geloven. Allemaal op de grond liggen en alles afgeven, het liep verder goed af, al vraag ik me nog altijd af of ze dat bier ooit hebben mogen meenemen.
Ja. Venezuela moet wel erg goedkoop zijn geworden want je krijgt voor twee dagen veertig dollar mee. Dat zegt wel wat.
De jongen van het hotel die ons incheckt is, ondanks de drukte en de telefoon, die aan één stuk door gaat, de kalmte zelf. Hij wordt zelfs niet boos als ik van hem wil weten of het nu ‘el nacionalidad’ of ‘la nacionalidad’ is, want in het eerste geval moet ik holandes achter dat woord op het inschrijfformulier invullen en in het tweede geval holandesa. Hij begrijpt niet wat ik bedoel.
Zoiets komt Spaans sprekenden ook onwaarschijnlijk voor, want zoals wij feilloos weten of het ‘de hoofd’ of ‘het hoofd’ is. Zo weten zij dat ook van ‘el’ en ‘la’. De zangeres Caroline Kaart heeft als Schotse met het Nederlandse lidwoord, in haar zaterdagmorgen muziekprogramma op Radio Vier, ook altijd moeite, net zoals ik in het Spaans. Eigenlijk ben ik de Caroline Kaart van het Spaans, al doe ik dan geen muziekprogramma op Radio Caracas. Dan begrijpt hij het. Het is ‘la nacionalidad‘, zegt hij.
Er drentelt een wat oudere heer om ons heen, ik probeer geen acht op hem te slaan want hij heeft de motoriek van iemand die iets wil vragen maar het niet echt helemaal durft. Nét als ik uit mijn ooghoeken kijk of ie al weg is staat hij vlak naast me. In het Engels van een Amerikaan die ergens uit Midden Europa stamt vraagt hij me of ik in this hotel always get what I want. Hij heeft kleine stekende oogjes en is er op uit een groot onrecht dat hem door het hotel is aangedaan aan mij mee te delen. “Nee”, zeg ik, “ik krijg in dit hotel nooit gedaan what I want en ik zal u nog sterker vertellen, ik krijg nergens ter wereld ooit, in welk hotel dan ook, gedaan what I want. Vraag ik een kamer met een dubbel bed, is het een enkel, vraag ik een kamer zonder tussendeur, zitten er twee in, vraag ik een kamer die niet aan de zelfmoordkant van het hotel ligt, staat bij wijze van spreken het raam van die kamer aan de zelfmoordkant al open”. Enfin, hij heeft een kamer in de basement en zoekt nu zijn heil bij andere hotelgasten.
Dan strijk ik op mijn kamer neer. Eén uur heeft alles geduurd, van het moment dat we van boord stapten tot nu. De hoeveelste kamer zou het al zijn die ik zo inloop? Ik kijk bij deze gedachte om me heen en inspecteer de ruimte. De vloer is niet erg goed schoon, de stofzuiger pikt geen pluisjes op. Het behang is hier en daar wat smoezelig en de behanger heeft te weinig behang gehad want er zitten strepen tussen de stroken. Die dooie bromvlieg die vroeger hier tegen het plafond zat gekleefd is weg, maar dit zal wel een andere kamer zijn. - Lees ook mijn spannende verhaal ‘In de Efteling Gelogeerd’ -.
In de badkamer is niets veranderd, onder de douche spuit het water grillig uit de douchekop zodat het nog een hele toer is om nat te worden. Misschien iets voor het nieuwe kaartje dat ik aan de deurknop vind hangen naast het bekende kaartje ‘don’t disturb’. Op dat kaartje staat een nijptang afgebeeld. ‘Favor, háganos saber si algo non funciona correctamente en su habitación’, staat eronder. Dus: ‘Laat ons alstublieft weten of er iets niet werkt in uw kamer’. Wat maakt het allemaal uit, dit is mijn kamer voor de volgende twee dagen. Ik ga even op het balkon staan, daar zie ik de lichtjes op de bergen twinkelen, het haventje is vrolijk verlicht, de plezierjachten dobberen gezellig tegen elkaar aan. Volgens mij gaat er hier niemand ooit varen en liggen die bootjes altijd in de haven. Ik snuif de vochtige zeelucht op. Toch is het weer leuk om hier te zijn.
Even later zitten we met z’n allen aan de Marinera Bar, beneden. Een bandje speelt opwindende ritmen met gebruikmaking van de foekepot, rinkelbom en allerlei rasp - en knijpinstrumenten over een liefde die niet mocht zijn. Er stroomt veel publiek voorbij, het zijn mensen van het platteland van Amerika. De mannen hebben zeer dikke buiken en dragen het hemd uit de kunststoffen broek met messcherpe plooi. Ook de vrouwen zijn behoorlijk mollig, ze hebben duizenden krulletjes in hun gepermanente haar. Eén grote vierkante vrouw houdt haar handtasje vast alsof ze een hondje aan de lijn heeft.
Ik vlieg met een all female crew, de dames vliegen al wat langer dan vorig jaar en sommigen zijn al een paar keer moeder. Foto’s van de kinderen worden onder goedkeurend gemompel doorgegeven. Ik voel me lekker tussen dit mooie gezelschap, een klein beetje daarvan straalt immers ook op mij af. “Wat heerlijk om hier nu even te zitten”, zegt Margriet tegen me, “zo even écht er helemaal uit en al moet je er wel tien uur hard voor werken, ik zou het niet graag missen”.
De muziek begint een ander lied en ik neem terug dat ik nooit eens iets in een hotel voor elkaar krijg. Wat gebeurt er dan? Ik wissel de welkomstbon voor een drankje waarop je alleen fruitpunch kunt krijgen in en mag zomaar een Cuba Libre nemen.
’s Nachts, ik lig al uren te slapen, word ik wakker van een dreun. Jemig, wat is dat, denk ik met bonzend hart? Doe het licht aan, loop naar de badkamer en maak ook daar licht. De beschermkap van de tl buis boven de spiegel is er afgevallen. Ik kijk nog even achter het douchegordijn. Niemand. Weer iets voor het kaartje met de nijptang, denk ik. Welterusten.


This page is powered by Blogger. Isn't yours?