24 januari 2006

 
Onverwachte reis
Februari 1987

Vrijdag naar de jaarlijkse keuring geweest. Alles goed, gewicht omlaag - kan nog wel wat meer af - en bloeddruk lager. Enfin, toen ik het kamertje uitkwam voelde ik me fitter dan toen ik erin ging. Vroeger was ik altijd een beetje bang voor de keuring, vooral als je wat was aangekomen en je van de weegschaal afstapte. Ik wist wat er zou komen, maar toch kromp ik steeds ineen: “En heeft het gesmaakt meneer van Snippenberg?”.
De keuring is op één na de vervelendste dag van het jaar. De vervelendste is de flight safety training. Maar laat ik erbij zeggen, voordat ik ruzie krijg, ze zijn allebei even nuttig als vervelend.
Zaterdag reserve van zeven tot zeven. Dat is dus in rangorde van vervelendheid nummertje drie. Maar ik ben allang blij als de telefoon niet om zeven uur ’s morgens rinkelt en ik hals over kop naar Ouagadougou toe moet. Nu rinkelde de telefoon aan één stuk door. De één na de ander, die met dit en deze met dat. Zó vaak rinkelde de telefoon dat er een soort gewenning optrad en ik niet meer achter elke bel de vriendelijke stem van de indeler vermoedde. Ondertussen stond ik in de keuken en maakte mijn favoriete gerecht: hachee. Alles stond lekker te pruttelen en ik draaide me net om om de laurierblaadjes en kruidnagelen te pakken - essentieel voor een goede hachee - toen de telefoon zich opnieuw liet horen. “Goeiemiddag, Cor. Dit is de indeling”. Ik kreeg een gevoel dat Engelsen met ‘sinking’ beschrijven. Een collega was op Schiphol onwel geworden, meldde de indeler en ik moest voor hem invallen op een reis naar New Delhi. “Maar haast je langzaam”, vervolgde hij, “want die kist heeft vertraging. We zullen bellen wanneer je moet komen”. Ik snelde terug naar de keuken en roerde in de hachee, die net een beetje begon aan te bakken. Ik deed de massa in een plastic doos en zette hem in de diepvries. Toen ging ik mijn koffer pakken en mijn uniform aantrekken. Na goed twee uur werd er weer gebeld. Ik kon komen. Ik nam afscheid van thuis en zat even later in een taxi die met grote snelheid over een verlaten snelweg door de neerstortende regen reed. De melancholie sloeg toe.
Enige uren later vlogen we boven Rusland. Toen ik even in de cockpit was hoorde ik door de radio de stem van een Russische verkeersleider: “Samarchand radio calling KL 835”. Hij had een accent dat je wel eens in James Bond films hoort als die een Rus ten tonele voeren. We waren alweer ver van huis. Toch interessant vond ik het boven Rusland, daar was ik nog nooit geweest.
Na een paar uur werd het weer licht. Nu vlogen we boven een landschap dat gevormd werd door gigantische bruine rimpels. Ondertussen liet ik de bemanning de benodigde formulieren voor India invullen. Van alle landen die onder Brits bestuur gestaan hebben spant India voor wat betreft het invullen van formulieren wel de kroon. Daar is de Crew Bagage Declaration in drievoud, die iedereen moet tekenen en waar je op invult wat je aan apparaten, zoals radio’s en haardrogers, bij je hebt, alsmede hoeveel en wat voor geld je hebt, plus een eventuele fles drank. Het formulier is vervaardigd uit een zeer houtrijke papiersoort, eigenlijk een soort boombast, de carbonnetjes ertussen schuiven steeds weg en zijn al zo vaak gebruikt dat de derde kopie onleesbaar is, maar dat geeft niets want als maar aan het ritueel is voldaan, dan is het goed.
Vervolgens is daar de Crew Landing Permit. Daar moet je naam op staan en weer je handtekening en het hotel waar we logeren.
Tot slot is er nog de Personal Declaration Form waarop weer je naam, natuurlijk je handtekening en de landen waar je de afgelopen zes dagen bent geweest. Dit in verband met ziektes die je India zou kunnen invoeren. Het is niet duidelijk waar al die formulieren naar toe gaan, behalve het eerste, dat gaat naar de douane. De douane legt steeds andere normen aan, nu eens mag je een fles drank invoeren, dan weer niet en soms alleen als ie geopend is en er een klein beetje uit is, ’t Voornaamste is dat we zeer vriendelijk tegen ze zijn, anders kan het er uren duren. Ditmaal mogen we gewoon doorlopen, ik bedank de douanier met een welgemeende handdruk en een van oor tot oor glimlach.
Daar sta je dan tussen de tulbanden, terwijl ik nog een beetje naar hachee ruik, midden in het grote volle India waar het lijkt of alle Indiërs iets van je willen. Achter veel glimlachjes zit de wens wat aan je te verdienen. Hoe ze het zelf van elkaar kunnen verdragen kunnen is me een raadsel. Ik kom er niet graag. Ik haat de taxichauffeurs die de gemaakte, ruime afspraak ongeldig verklaren omdat ze honderd meter verder moeten rijden. Ik heb een hekel aan obers die ‘vergeten’ je wisselgeld terug te brengen. Ik verafschuw de leerbewerkers die zielig bij hun klanten - stewardessen een fles whisky vragen voor eigen gebruik om hem dan voor veel geld verder te verkopen. Of de kamerjongens die een vriendelijk praatje beginnen - eindelijk een Mensch denk je dan - wat er dan op uitdraait dat je voor hen uit Singapore een huishoudelijk apparaat moet meenemen. Ik heb me voorgenomen het hotel niet uit te gaan deze keer.
Zo verblijf ik tweeëneenhalve dag in dit prachtige hotel, soms op de kamer video kijken, soms aan het zwembad wat lezen of een babbeltje met deze of gene. Soms in de crewroom aan de thee of iets sterkers, opeens omringd door de collega’s van Thai Airlines. Ze gedragen zich als een grote familie en hangen en slapen over elkaar heen. De BA speelt spelletjes of converseert op luide toon. Alle groepen blijven streng gescheiden, het kaste - systeem in de luchtvaart. Je ziet en groet elkaar, maar je bemoeit je niet met elkaar.
Op een vroege morgen gaan we India weer uit. De KLM jongen die ons door de douane en immigratie leidt wordt wanhopig van de wispelturige ambtenaren. “Elke keer is de procedure weer anders”, verzucht hij. We reizen namelijk wel in uniform, maar als passagiers bij Emirate Airlines. Daarom wordt er uitvoerig in onze paspoorten gekeken en wordt zelfs mijn naam ingetikt op de computer die voor de ambtenaar staat. Voor mijn idee staat het apparaat zelfs niet aan, maar ja de vorm is hier erg belangrijk.
Dan, aan boord, zit er naast me, met het gangpad ertussen, een beeldschone, donkerblonde jonge vrouw. Ze slaapt door de vele luide aankondigingen in vele talen over de boordomroep heen. Ze slaapt door, als de buren over haar heen stappen om naar achteren te gaan en ze slaapt door als ze terugkomen. Bij het ontbijt wordt ze even wakker, ze pakt haar spiegeltje uit haar tasje, kijkt erin en begint te eten. Dan valt ze weer in slaap. Ik word zonder dat ik het wil een beetje boos op haar, want ik wil dat ze, al is het maar even, naar me kijkt of desnoods naar iemand anders. Maar het enige dat ze in die drieëneenhalf uur durende vlucht heeft gezien is zichzelf en het ontbijt.
Twee dagen Dubai, de meesten gaan naar het strand maar al is de temperatuur aangenaam in deze tijd van het jaar - oktober, november - de zon is toch überhaupt overal te fel voor me. ’s Avonds gaan we naar de Pub, een nagebootst Engelse kroeg, in een hotel verderop. Op mijn wandeling er naar toe passeer ik de winkel van een tapijthandelaar op de hoek van de straat. Ik kijk even naar binnen om te zien of er misschien mooie kleedjes liggen. Vanuit de hoeken van mijn ogen zie ik dat er een oude man leunend op een lange stok naar me staat te kijken. Dan loop ik verder en passeer de grijsaard, die zo uit een plaat van het Oude Testament lijkt te zijn weggelopen. Nauwelijks ben ik hem voorbij of ik hoor iets langs me heen suizen. Het is de stok van de oude kerel. Met een knal slaat de staf op de grond. Verbaasd en geschrokken draai ik me om. “Zeg hé, wat krijgen we nou?”, roep ik in het Amsterdams. Maar ik begrijp dat ik niet met hem spotten moet. Hij begint tegen me te schelden en zijn gezicht vertrekt van woede, hij heeft zijn stok alweer opgeheven en als ik niet snel weggelopen was, zou hier nu een beschrijving van het ziekenhuis van Dubai gevolgd zijn.
In de Pub - alleen toegankelijk voor hotelgasten en personeel van luchtvaartuigen - tref ik de meesten van de crew aan. Na afloop neemt iemand ons mee naar een Arabische cafetaria. We eten kip, sla, hommus, een gemalen kikkererwtenschotel en plat brood. Het is erg lekker en voor weinig geld. Vlak achter het hotel en hel verlicht, je kunt het niet missen.
Eén van de obers begint een gesprek. Hij is gevlucht uit het land van Chomeini, zegt hij. Hij laat zijn littekens zien. Het is rumoerig in het restaurant maar nauwelijks heeft de jongen de naam van de Iraanse geestelijke genoemd of alle ogen van de mensen richten zich op hem. Zijn collega’s beduiden hem dat hij zwijgen moet. Hij lacht bedremmeld tegen ons en als de herrie is weergekeerd zegt ie vlug toch nog iets : “Als ik weer terug zou gaan dan …..” en hij maakt een gebaar van hals afsnijden. Chomeini of jij, denk ik, maar ik vermoed dat het de laatste zal zijn. Dan gaat hij koffie voor ons halen met veel te veel melk en mierzoet Hij houdt van ons allemaal omdat we even zijn verdriet hebben mogen zien. Uitbundig uitgezwaaid door het hele personeel nemen we afscheid.
Een paar dagen later kom ik vroeg in de morgen weer thuis. Het eerste wat ik doe is de hachee uit de diepvries halen om hem te laten ontdooien. En wat ik van plan was te doen ’before I was rudely interrupted’, deed ik die avond alsnog. Voor ik de hachee gaar liet stoven deed ik er wat kruidnagelen en laurierblaadjes door. Dat is er essentieel voor.


This page is powered by Blogger. Isn't yours?