30 januari 2006

 
De nacht voor vlucht 115
Februari 1986

Voor een vroege vlucht ga ik meestal wel wat eerder naar bed. Maar ook weer niet al te vroeg, want alle geluiden in en om het huis gaan normaal door en dan lig je toch maar wakker.
Op dit moment lig ik er ook vroeg in want morgenochtend, straks dus, moet ik met de KL 115 naar Londen, de vroegste vlucht die er is. Ik slaap nog niet en denk een beetje aan allerlei gebeurtenissen.
Zoals toen ik vlak voor oud en nieuw mijn oude vriend B. weer had ontmoet in Houston. Het gesprek met hem ging voort op hetzelfde punt waar het ooit vijf jaar geleden was opgehouden. De tijd vloog voorbij en hij bracht me met zijn oude maar snelle en nog steeds geleende auto terug naar het hotel. Het was bijna twaalf uur ’s nachts en B. moest zijn werk weer beginnen als discjockey van serieuze muziek voor een klassieke zender aldaar. Omdat hij wat laat was had hij het station opgebeld en gezegd dat ze meteen na het nieuws alvast de eerste plaat maar moesten draaien: de Ouverture van de opera de Vliegende Hollander. Op zichzelf al geestig. Wie weet nog dat die naam vroeger op de vliegtuigen stond geschilderd?
Toen dat was afgelopen kondigde B. de muziek af en annonceerde vervolgens iets van Haydn. Daar ging de telefoon op mijn kamer, ik lag al in bed. “Luister je?”, vroeg B. “Natuurlijk”, antwoordde ik, “maar hoe lang ik het vol kan houden weet ik niet, want het tijdsverschil slaat onverbiddelijk toe”. “Blijf dan nog even luisteren”, zei B. en hing op.
Na Haydn kwam het “Divertimento by Bartók”, zei B. met bronzen stem, “played by the Netherlands String Ensemble, conducted by …..”, en hij noemde mijn naam. Weer ging de telefoon. “Hoe vond je het? En dan te bedenken dat het een Japans orkest was geweest!”.
De volgende morgen in de hotellobby bij ons vertrek dacht ik dat iedereen me wel zou aanspreken op mijn nieuwe professie. Maar niks hoor.
Het huis is nu wat stiller geworden, maar goed ik lig nog steeds wakker. Mijn gedachten gaan naar J. In New York, die ik in de herfst weer eens zag. J. was in slechte stemming want hij was door Panam als steward ontslagen wegens al te opruiend staakgedrag de afgelopen zomer. Hij logeerde nu bij zijn nichten bij wie hij voor niets mocht wonen. Als tegenprestatie kookte hij voor ze in de magnetron oven en deed het huishouden. Dit in afwachting van de beroepsprocedure die de vakvereniging voor hem had aangespannen.
J. kwam me ophalen en ik nodigde hem uit voor een lunch in Greenwich Village. Toen we in zijn auto, die hij zelf een truck noemt maar eigenlijk een luxe jeep is, voorbij het Panam gebouw reden, opende hij het raam, stak zijn gebalde vuist naar buiten en brulde over het verkeersrumoer heen: “You ruined my life, Panam”.
Ik kreeg wat begrip voor Panams ontslaggronden, maar moest wel lachen. “Voel je je wat beter nu?” informeerde ik. J. snoof boos nog wat na, maar kwam toch in een betere stemming.
In de Village liepen we wat rond en vonden toen een leuk restaurant. “Even vragen voor alle zekerheid of ze Mastercard accepteren”, vroeg ik aan J. Hij liep de zaak binnen en kwam nee schuddend naar buiten. Iets verderop liepen we door een groepje mensen heen en bevonden ons midden in een filmopname, waar, zo hoorden we later, Robert Redford ook aan meedeed. Luid werden we teruggeroepen. “Hebt u wettelijk het recht om de straat af te zetten en tax paying citizens te verbieden ergens te gaan lopen?”, vroeg J. opstandig.
Bij een ander restaurant werden we weer geweigerd. “We are creditcard beggars”, zei J. Het is toch ook vreselijk gênant. Als je die mooie advertenties van die bedrijven ziet, denk je dat je met die kaart de hele wereld in je hand houdt en dan nog al die fraude die met die kaarten gepleegd wordt. Als ik al ergens met die kaart betaal moet ik er eerst doorheen dat ik op voorhand als oplichter wordt beschouwd.
De derde keer hadden we succes, het was een Mexicaans restaurant. De aardige maar domme ober hield de borden zo scheef dat de saus op mijn broek droop. Terwijl hij één bord neerzette hield hij het andere bord weer scheef, zodat ook bij J. saus op zijn hemd drupte. “Holy guacamole”, riep J. boos en toepasselijk.
Hoe laat is het eigenlijk? Eh, even kijken, half twee. Het is nu heel stil in de stad, in de verte speelt af en toe een carillon. Ik draai me weer eens om en vind dat de mens eigenlijk te weinig kanten heeft om op te liggen. De voorkant valt af want daar lig ik nooit op. Blijven er nog drie kanten over en als je je, zoals ik, nogal vaak omdraait, wachtend op slaap voor vlucht KL 115 naar Londen, wordt dat toch wat weinig.
Ik denk nu aan de tijd in oktober toen Johan en ik in Lissabon waren. We wilden een avond ons eens luxueus laten verwennen in Solmar, een enorm, schitterend in originele Art Déco stijl ingericht, prijzig visrestaurant. In het midden van de zaal staat een gigantisch aquarium waarin zich allerlei kreeften ophouden, tegen hun zin overigens. Ze kijken je kwaadaardig aan. Soms klimt er een jongetje bovenop die bak en vist er een beest uit. Nou, dat wilde ik niet eten. Perceives, herinnerde ik me van heel vroeger, een soort van onderwatervingertje dat op rotsen groeit en een zeildoekachtig huidje heeft met op de plaats van de nagel een schelpachtig driehoekig hoedje, kleur groenig grijs. Mooi zijn ze niet, maar heerlijk als je tenminste het binnenste eruit getrokken hebt door het mutsje vast te houden en het zeildoeken huidje er af te wringen. Wat je overhoudt is een soort regenworm die vastzit aan dat mutsje. Vervolgens bijt je in die worm, die niet tegenstribbelt en dat smaakt dan, nou ja, lekker dus.
“Wat voor hoofdgerecht wilt u?” vroeg de ober nadat hij de perceives genoteerd had en overal belangstelling voor had behalve voor ons. Van alle gerechten die op de kaart stonden bleek men enkel tong te hebben en we wilden nu zo graag daar iets anders eten. “Weet je wat?” zei ik tegen Johan, “we nemen een omelet met garnalen en als toetje Crêpes Suzette. Veel gevlam aan tafel en heerlijk”. Het brood dat kwam was oudbakken en de omeletten werden met een klap op tafel neergezet. Ik keek naar de omelet die nog zachtjes na vibreerde en toen naar de ober maar die was in geen velden of wegen meer te zien. Eindelijk was hij weer in zicht, ik riep hem en hij kwam verstoord aanlopen. “Ik had wijn willen bestellen”, zei ik, “maar ik zie er maar vanaf want de manier van bedienen bevalt me niet”. “Ach u heeft maar een omelet”, zei hij minachtend zijn schouders ophalend. “Daarvoor namen we toch perceives en dat is heel duur”, zei ik, me op de heilloze weg van prijsvergelijking begevend. Het klonk ook sullig, maar wat moet je met zo’n schandelijke opmerking. “Het brood is trouwens ook oud”. Hij begon nu schamper te lachen en liep weg om in een hoek samen met een collega naar ons te gaan staan wijzen en grinniken.
“Houd je kalm”, zei Johan en inderdaad een ijzige rust daalde in mij neer. De gérant kwam naderbij. “Is er wat?” informeerde hij. Ik legde alles uit en zei dat we weggingen. Uiteindelijk waren we zeurpieten, stond op ieders gezicht. Er bleef me maar één wraak over: betalen met een creditcard, dan moeten ze tenminste twee maanden op hun geld wachten. Maar die vlieger ging niet op, want toen we thuis kwamen lag de afschrijving van Eurocard al op de deurmat.
Maar hoe laat is het nou eigenlijk? Ik moet straks opstaan voor vlucht KL 115, de vroegste vlucht die er is. Het is kwart voor drie. Eigenlijk zou dit wakker liggen ook als werktijd moeten gelden, vind ik en ik draai me voor de zevenhonderdzestigste keer om. Ik zal er eens met de vereniging over spreken. Vooruit maar weer.
Mijn gedachten zeilen weer weg naar die keer dat ik in een treurige bui op mijn kamer in Montreal zat en er, naar ik meende, op de deur werd geklopt. Waarom was ik treurig? De zon scheen uitbundig en bovendien was het Canada Day, de nationale feestdag van Canada. Maar ik moest denken aan allerlei droeve zaken, dingen die niet gelukt waren en gebeurtenissen die een miserabele afloop hadden gehad terwijl ze vrolijk begonnen waren. Ook kondigde zich het heimweeduiveltje aan en dat liet zich niet wegjagen, al keek ik nog zo naar de zonovergoten Mont Real.
Weer werd er geklopt, was dat nu op mijn deur of de deur ernaast? Toen er opnieuw werd geklopt liep ik naar de deur en riep: “Oui?”. Door het kijkgaatje zag ik niemand en ik opende de deur om me te vergewissen. Even verderop stond de gedrongen, propperige gestalte van een wat oudere vrouw in een lange broek. Ze deed me wat aan Corrie Vonk denken. “Is dit van u?”, vroeg ze in het Engels terwijl ze op het plateau van roomservice wees dat ik buiten de deur had gezet. “Ja”, antwoordde ik en terzelfder tijd kwam ze dichterbij me staan alsof ze me iets vertrouwelijks wilde vertellen. “Hebt u misschien lucifers voor me ?”. “Jawel”, zei ik als immer dienstbereid. Ik boog me de badkamer in die vlak naast de deur was gelegen, om daar van de asbak een pakje lucifers te pakken. Met mijn andere arm hield ik de kamerdeur open, maar ze duwde die arm, die toch te kort was weg en glipte de kamer in. “Hé, hé”, riep ik in het Hollands. “Wat is er aan de hand”, zei ze alsof ik iets fouts had gedaan. Ik duwde haar zachtjes terug naar de deur. “Oh, you are a pilot”, stelde ze vast en ze wees naar mijn uniform dat gemakshalve over een stoel hing. “Ja”, zei ik, ik liet het maar zo. “Ik wil met je praten”, probeerde zij weer, “ik ben zo lonesome”.
Hoe had ze zo geraden dat ik me ook niet zo happy voelde, vroeg ik me af. Ik keek naar haar gezicht. Ze had kort geknipt donker haar en zwaar aangezette donkere ogen. Lila lipstick liep slordig over haar lippen.
“Nee, dat kan niet, ik wil niet met u praten”, zei ik haar alsnog antwoordend.
“Why not?”, protesteerde ze en ze drong weer wat verder de kamer in. Ik moest haar nu wel met enige kracht terugduwen.
“Laat me los, ik ga wel”, zei ze, “we kunnen toch praten?”. Een volhoudertje, die de kapotte grammofoonplaat techniek uitstekend onder de knie had, dus. ”Nee, nee”, ging ik weer. “Waarom dan niet”, hield ze aan. “Ik heb geen tijd”, loog ik zwakjes en duwde haar de gang op. Met een ‘Have a nice trip’, gaf ze zich uiteindelijk tragisch glimlachend gewonnen. Ik keek haar kleine verdrietige gestalte na terwijl ze wegliep, toen sloeg ik de deur dicht. De radio speelde, hij stond afgesteld op de Canadese klassieke zender van Radio Canada. Een vrouwenstem zong met grote stem de troostende woorden: ‘Oh glaube, du warst nicht umsonst geboren’.
Van dat soort gedachten wordt een mens ook niet vrolijk als ie op slaap ligt te wachten denk ik weer. Weet je wat, ik ga een glaasje melk warm maken. Net als ik het bed uitstap loopt de wekker af om me te wekken voor vlucht KL 115, de vroegste vlucht die er is. ”Miauw”, zegt poes Toos, “ik lust ook wel wat brokjes, miauw”.


This page is powered by Blogger. Isn't yours?