31 januari 2006

 
In Bangkok gelogeerd
December 1985

“Nee, Cor”, zei de captain tegen me, “er is in het hele Verre Oosten geen moer veranderd”. En inderdaad na vijf jaar - een hele oorlog - weg te zijn geweest was er in Dubai, als je dat al het Verre Oosten kan noemen, niets veranderd. Die vreselijke lelijke klok op het kruispunt vlakbij het hotel staat er nog en in het hotel zelf was ook nog alles hetzelfde.
Misschien dat er op het plastic blad van het beddenkastje wat meer brandpuntjes van sigaretten zaten, maar verder viel me inderdaad niets anders op. De tijd had stilgestaan, alleen ik was wat ouder geworden.
In Bangkok, de volgende slip, moest je een iets andere route in het stationsgebouw lopen om bij de tafel te komen waarop de papieren lagen die je van je toegangshandtekening voor Thailand moest voorzien.
Buiten stonden de crewbussen ergens anders. bovendien was de bus nu van airconditioning voorzien. Dat was het enige.
Nu kon je dus niet meer je hand in de raamsponning van de bus leggen. Dat vond ik altijd zo’n tropisch gevoel, lekker nonchalant. Hoewel, eens reden we rechtsaf de poort van het hotel binnen en nam de bus de bocht iets tekort. Met een slag stond de zijkant van de bus stil tegen de stenen poort aan, slechts enkele centimeters van mijn vingers. Geschrokken en te laat trok ik mijn hand terug. Het had maar iets gescheeld of ik had dit stukje met de linkerhand moeten schrijven. Het is nu niet meer mogelijk ook al omdat de poort naar de zijkant van het hotel is verplaatst en de bus linksaf moet, want ik zat toen rechts. Begrijpt u?
Jaren geleden kwamen we eens in het hotel in Bangkok aan toen we merkten dat er iets bijzonders aan de hand was. Bij de incheckbalie stond een grote zwarte kartonnen doos, daarin werd geld verzameld voor de begrafenisplechtigheid - crematie - van één van de obers, die die morgen wachtend op de bus aan een hartaanval was overleden.
In het hotel heerste een bedrukte stemming, langzaam ging iedereen zijn gang. De gebruikelijke glimlach, we kenden alle obers en ander bedienend personeel nagenoeg op voet van vriendschap, was er die morgen niet. En het vreemde was, dat toen ik ’s avonds het hotel ontvluchtte om zondig plezier in de stad na te streven deze stemming zich ook buiten de poort voordeed.
Ik liep het hotel uit en volgde de weg, die de grote straatweg naar Bangkok kruist, om al lopend te proberen een taxi te pakken te krijgen. De weg was duisterder dan anders waarschijnlijk door het ongebruikelijke stille verkeer en een taxi was er al helemaal niet te krijgen. Bij het kruispunt zelf stonden mensen in groepjes bijeen, men wachtte op bussen die maar niet kwamen, men fluisterde met elkaar en de stemming leek net als in het hotel, bedrukt.
De straatverlichting brandde maar half en ook hier was bijna geen verkeer. Eindelijk vond ik een taxi en in snel tempo reden we naar de stad. Het scheen of er op de hoeken van de straten in het donker grote zwarte vrachtwagens stonden, maar dichterbij gekomen bleken het tanks te zijn. Mij ging een licht op: ik stond midden in een staatsgreep. Niet dat het me verhinderde te doen wat ik wilde, want had ik niet in Amsterdam de Revolutie al een paar maal onder mijn vensters zien doorspoelen? En waren in Madrid eveneens niet opgewonden mensenmenigten langs de ramen van het restaurant Casa de Paco, waar ik een eenvoudige biefstuk at, al leuzen scanderend voorbijgetrokken? Over Buenos Aires wil ik het niet eens hebben omdat ik daar met grof geweld door een waterkanon tegen het hotel, dat ik nog geen minuut daarvoor had verlaten, werd opgespoten. De portier wilde me niet binnen laten, bang voor een nat pak en ik stond daar maar als een slak tegen de glazen deur opgekleefd.
Hier in Bangkok was het wat anders, stiller, donkerder, dreigender, luguber zelfs. En nu ik hier weer ben, wat gebeurt er, een coup, die mislukt. Nee, de captain had gelijk, hier in het Verre Oosten was geen moer veranderd.
Het hotel waar ik het steeds over had is hotel Plaswijck natuurlijk en wat van dit hotel eigenlijk het meest opvalt is de sfeer. Tussen de verscheidene gebouwen liggen prachtige gazons met grote bomen die zich in de vijvers rondom het hotel spiegelen. Graag mag ik tegen het vallen van de avond op mijn balkon zitten, iets wat ik bijna nooit iemand zie doen. De stilte, geaccentueerd door het diepe gebrom van de centrale airconditioningmachine, het verre lawaai van het verkeer doet weldadig aan. Natuurlijk moet er niet een jet over scheuren want het gebouw ligt net in de aanvliegroute van het vliegveld Don Muang. Soms zie je mensen uit de buurt door de vijvers waden en onder het van de wallenkant overhangende gras zoeken naar kikkers of slakken. Het licht wordt werkelijk blauw op dat moment en het zal niet langer licht zijn dan hooguit een half uur.
Zo zittend op mijn balkon genietend van het blauwe uur zag ik eens in de vijver drie eendjes rondzwemmen. Opeens besteeg één van de eendjes het voorste eendje, dat was het sein voor het achterste eendje om ondeugend het tweede eendje te bestijgen. Als een torenflat van eendjes zwommen ze zo een tijdje voort terwijl ik hoofdschuddend toekeek. Ik begon me zorgen te maken over het onderste eendje dat immers nu niet meer kon ademen. Krijsend maakte het zich uiteindelijk vrij. Opgelucht haalde ik adem met haar en schonk mezelf een kleine whisky soda in om te vieren dat ik daar zat en dit gezien had.
Veelal vindt de crew het prettig te logeren in een hotel in de stad en vroeger lag dit hotel een heel eind uit de stad. Maar hier heeft dit probleem zich op heel eigen wijze opgelost. De stad is door ongebreidelde en planloze uitbreiding naar het hotel gekomen. Lag het hotel eertijds in een bijna Hollands aandoend weidelandschap, nu wordt het omringd door vierbaans snelwegen en is de bebouwing vrijwel aaneen gesloten.
Waar je bijvoorbeeld aan kan zien dat het vroeger een rustige buurt is geweest is het hoofdgebouw tevens receptie van het hotel. Het is een oude villa, die naar verluidt vroeger de woonplaats is geweest van een Thaise minister.
Toen ik er voor het eerst kwam sliepen we in kamers in houten gebouwen. Aan het cementen pad naast de tennisbaan kan men nog steeds zien waar de trappen waren die naar de galerij leidden, waaraan onze kamers zich bevonden. Het was er zeer gehorig. Ik herinner me nog bijvoorbeeld het gekrijs van een aap die een vorige manager van het hotel had en die me de hele tijd uit de slaap hield. Dat was me nog eens een gekke aap, die aap. Als ie een stewardess zag was die daar dol op maar zo gauw hij een man in de gaten kreeg begon hij te krijsen en wilde hij weg, niet dat ik nu zo graag apen aanhaal maar als ze helemaal niets van je willen weten beschouw ik dat toch als een persoonlijk affront.
Deze manager deed trouwens veel voor de verfraaiing van het complex. Hij plantte bomen, die zich nu pas in volle bloei en groei bevinden en er zwommen zelfs zwanen in de vijvers - de enige in Thailand -. Ook had deze manager overal schilderijen opgehangen van een kennelijk zeer productieve schilder. Het betrof droomachtige voorstellingen in vloeiende lijnen getekend of geschilderd. Ik herinner me een gigantisch doek in de eetzaal. Er was een kraaiende haan op afgebeeld en voor deze haan lag geknield een naakte mannenfiguur. De bemanning noemde dit pictureske epos smalend ‘calling time’.
De kamer waar je sliep was voorzien van het allernoodzakelijkste en echt gezellig was het niet. In de badkamer stond een grote stenen kruik met daarin donker, koel water om je mee te mandiën, een genot dat ik me ontzegde want ik vermoedde in die koele diepte slangen en ander gebroed. Ik verkoos de douche.
Tokkèh’s, gekko’s en andere salamanderachtigen bewogen zich over de muren van het gebouw, al zag je ze gelukkig weinig in je kamer. Ook ontdekte ik eens ’s avonds op weg naar de eetzaal een opgerolde slang op het pad. Misschien was het beest al dood toen ik er langs liep, want het verroerde zich niet, maar de bewaker die ik erbij riep durfde toch ook niets te ondernemen en stond er maar een beetje bij te lachen.
In de eetzaal, met de ramen wijd open en boven je hoofd draaiende fans, at je heerlijk en de muggen van de weeromstuit ook van mijn benen, dwars door sok en broek staken ze heen.
Midden in de eetzaal bevond zich een fonteintje en vaak werd er tijdens het diner tot vergroting van de vreugde iemand in dat water geworpen. De directie van het hotel onderkende hier een behoefte en na enige jaren werd er een zwembad aangelegd. Ernaast werd een beeldhouwwerk van een zeemeermin opgericht. Het stak fel wit af bij de steeds bruiner wordende stewardessen die uitvoerig gelaafd en gespijzigd werden door af en aansnellende obers. En zij niet alleen natuurlijk.
Maar het heerlijkste vond ik het zwemmen in de nacht, als je op je rug in het water lag voelde je jezelf tussen de sterren zweven. Alleen soms wat enge dieren die al dan niet vrijwillig te water waren geraakt.
Het enige gebouw dat behalve het hoofdgebouw nog over is uit die oude tijd is het Praethuys, jawel. Genaamd naar het café uit de Fabeltjeskrant. Thans mooi gemeubileerd en voorzien van aircondits. Toen een verwaarloosd oude kroeg met morsige meubels waar men viste vanaf de balustrade en vaak lege flessen en dergelijke in het water wierp.
Toen een paar jaar geleden deze vijver eens werd leeg gebaggerd haalde men antiek geworden jeneverflessen en dergelijke op. Toen zowel als nu komen er de collega’s ’s avonds de in de stad vervaardigde kleding laten bewonderen of om er over te klagen. Broeken van een verkeerde snit zodat ze diep in de bilnaad snijden bijvoorbeeld.
Ooit heb ik me door de algehele rage eens mee laten sleuren en overhemden laten maken. Bij aflevering bleken de mouwen veel te kort en het boord was veel te nauw, alsof men in het naaiatelier de opgemeten maten voor dusdanig onwaarschijnlijk had gehouden, gezien de eigen afmetingen, dat men besloten had hier en daar maar wat centimetertjes af te halen. Ik terug.
Toen ik ze een maand later weer kwam halen was het boord goed maar de mouwen verschillend van lengte. Ik terug. Uiteindelijk was het wel goed maar had men de stof veranderd in het meest goedkope flut materiaal wat er op de aarde te verkrijgen was. Natuurlijk om dat het te begrotelijk werd steeds maar die dure stof te verknippen. Ik gaf me gewonnen en ging niet meer terug.
Toch heb ik ze eenmaal gedragen vanwege al die moeite die ik me ervoor getroost had. Men keek me vreemd aan. Wat is dat, een see through shirt? Toen net in de mode maar dan voor dames. Ze waren zelfs te slecht om ze aan behoeftigen in Afrika te geven. Ze hebben gebrand bij de Amsterdamse stadsreiniging.


This page is powered by Blogger. Isn't yours?