06 februari 2006

 
In de aap gelogeerd
November 1984

De deur van de hoge ouderwetse ziekenhuiskamer ging na een korte klop voorzichtig langzaam open. Om de hoek verscheen het hoofd van een beetje boers uitziende jongeman van een jaar of achttien. Hij had een koffertje in zijn hand. Dat valiesje bleek te horen bij zijn vader die vlak na hem binnenkwam, een man van een jaar of veertig met een bleek gezicht waarop nervositeit en pijn te lezen stonden. Nadat we ons aan elkaar hadden voorgesteld verliet de zoon de kamer. Ja, ze waren helemaal uit Kollum in het noordoosten van Friesland gekomen naar dit ziekenhuis, dat een naam had in het bestrijden van onverklaarbare pijn. Hij werkte bij een grote bank aldaar en hij had al twaalf jaar pijn in de bovenkaak onder de neus. Na een eenvoudige kaakoperatie was die pijn gekomen en nooit meer weggegaan. Alleen als hij sliep, vanwege die pijn elke nacht maar een paar uur, was die pijn even weg. “Heb je nu ook pijn ?”, vroeg ik hem en ik zag dat zijn mond stijf in zijn gezicht stond. “Ja, ook nu”, zei hij.
Ik wendde mijn hoofd af en keek naar buiten. In de half bewolkte lucht boven de weelderige bloeiende tuin zag ik opeens hoog boven Amsterdam een witte condensstreep als een priem het blauwe stuk van de hemel in boren.
Twaalf jaar pijn, dag in dag uit, wat een vreselijk lot.
Hoe kwam ik in dat hospitaal? Ik moest een operatie ondergaan aan een hernia, een liesbreuk dus. Dat was een zwakke plek in de buikwand. Fluitje van een cent had de chirurg gezegd. Ja, voor hem, al had het wat meer gekost dan een cent. Voor mij was het een pijnlijke affaire gebleken. Als ik na de operatie rustig in bed lag was er niets aan de hand, maar kwam er iemand binnen met een geestige opmerking of verslikte ik me in een kruimeltje dan was het een middeleeuwse foltering. Dus werd er veel gelachen door de verpleegsters die ik steeds stewardessen noemde. Want al gauw begon ik de gang van zaken in het ziekenhuis met die aan boord van een vliegtuig te vergelijken. De chirurg was de captain, die zag je dan ook nauwelijks. Een chirurg snijdt, een vlieger vliegt. De anesthesiste, vond ik, moest dan maar de BWK zijn en de verpleegsters en verplegers de stewardessen en de stewards.
Soms, als ik alleen in de kamer was, kwam er een verpleegster binnen om te zeggen dat ze ooit eens bij de KLM had gesolliciteerd, omdat al gauw bekend was dat ik voor die maatschappij werkte.
De morgen van de operatie werd ik op een brancard naar de operatiekamer gereden, terwijl ik er net zo goed naar toe had kunnen lopen. Vreemd is dat liggend voortbewogen te worden; de wereld te zien op navelhoogte.
In de operatiezaal keek de verdoofster me van achter haar brillenglazen koel aan. “Van dit spuitje zult u niets voelen”, zei ze door haar masker heen, maar ik durfde niet te kijken; ik vond het allemaal al eng genoeg. Ze leek een beetje op Rosa Kleb, vond ik, die kwaadaardige vrouw uit een James Bond film, met die messen in de punt van haar schoenen.
“Aan welke kant wordt u eigenlijk geopereerd?” informeerde ze zoetsappig. O, zit dat hier zo, dacht ik. En ik piepte: “Aan de rechterkant, u kunt het zien het is daar geschoren”, ze grijnsde met haar koude ogen. Vanaf dat moment weet ik niets meer. Mijn reis in de vergetelheid begon, een verblijf op een plek waar je niet wilt zijn. Achteraf begrijp ik dat het zo zal zijn om te sterven, het is als inslapen. Je kijkt iemand aan, je denkt nog aan wat en dan iets wits, een leegte, niets.
Een paar uur later kwam ik weer bij mijn positieven, al vond ik het gevoel dat ik had helemaal niet zo positief. In Dracula films slaat men om de Dracula dood te krijgen een spies met behulp van een hamer door het hart. - Het is toch bekend dat Dracula’s het eeuwige leven hebben, tenzij dus die spies er aan te pas komt -. Dat gevoel had ik nu ook maar dan in mijn lies. Ik wist niet dat iets zo zeer kon doen.
Twintig moeilijke minuten volgden, want ik mocht geen leedverzachtend spuitje van de verpleegster, die naast mijn bed zat te breien. Niet omdat ze dat niet wilde, maar in opdracht van de narcotiseuse, omdat er anders een onprettige chemische cocktail in mijn lichaam zou ontstaan. Eindelijk was het zo ver en die dag is verder in wollige dromen doorgebracht.
De volgende morgen kwam er een nieuwe verpleger aan mijn bed staan. “U werkt bij de KLM, hè?”, zei hij. ”Hoe kan ik daar eigenlijk bij komen?”. “Gewoon solliciteren”, zei ik, want mensen schijnen te denken dat je daar iemand voor moet kennen, iemand van de KLM dus.
Weer een paar uur later haalden ze het in hun hoofd om me op de rand van mijn bed te laten zitten. Een gewone handeling waar een mens nauwelijks bij nadenkt, maar na deze operatie een tortuur van de eerste orde. Eindelijk zat ik. “Wordt u duizelig?”, vroegen ze. “Nee, eh, ja”, riep ik en inderdaad golfde de wereld om mij heen. Toen verfijnden ze hun marteling en lieten me op de stoel naast het bed zitten. “Ik beken, ik beken”, schreeuwde ik, maar het hielp niet. Daar zat ik en bekeek draaierig de kamer. Juist op dat moment kwam er iemand met het middageten binnen. Een golf van weerzin overspoelde me, maar ik hield me nog net goed. Toch begon ik na enige tijd trek te krijgen, want het was al meer dan en dag geleden dat ik wat te eten had gehad. Vooral het dessert trok me erg aan omdat het zijn frisse toetje zo parmantig boven de schotels en schalen uitstak. Maar hoe erbij te komen, er was niemand in de kamer om het me aan te reiken.
Weer dacht ik aan een film, een oorlogsfilm deze keer. De zwaargewonde held komt met bovenmenselijke inspanning overeind om een knop om te draaien die zal verhinderen dat de stad ontploft. Moeizaam schuifelde ik door de kamer. Aaii, aauw en oeii. Toen had ik het te pakken, zacht lillend deinde het in mijn hand op weg terug naar de stoel. De smaak deed me mijn kommervolle tocht vergeten.
In één dag had ik zitten en lopen verleerd. Met afschuw dacht ik aan de chirurg die me zoveel pijn berokkend had. Maar toen hij een paar uur later binnentrad zei ik poeslief: ”Dag, dokter”. Al had ik wel moeite om hem te herkennen, want hij had nu in plaats van een witte jas een scherp gesneden colbertje aan van een misschien iets te gewaagde kleur.
Hij wilde de wond zien. Ook zo iets vreemds, plotseling bezat ik een wond. Ik durfde er zelf niet naar te kijken, naar die slechts met een flinke pleister afgedekte bobbel. Hij trok voorzichtig de pleister eraf, maar het deed geen zeer. “Het ziet er goed uit”, zei hij en toen keek ik ook maar, want al wilde ik het niet zien, het hoorde nu toch bij me. Een flinke snee van 13 cm - thuis na gemeten - met die klassieke overdwarse hechtingen die nog het meest aan een rollade doen denken. Ik huiverde bij het zien. Maar de dokter glimlachte tevreden als een schilder die zojuist een fraai doek heeft gecreëerd. “Mag ik u wat vragen?”, zei hij, “u werkt bij de KLM nietwaar? Mijn dochter wil graag stewardess worden, wat moet zij daar voor doen?”. “Solliciteren”, zei ik, maar ze was nog pas zestien
Twee dagen later was de behandeling van mijn kamergenoot voorbij. Ze hadden met een lange holle naald een vloeistof in de hersens gebracht op die plaats waar men de oorsprong van de pijn vermoedde. Hij pakte droevig de spulletjes in om weer naar Friesland terug te reizen. De behandeling had geen direct resultaat op geleverd. Maar binnen veertien dagen was er kans op verbetering volgens de arts. Hij aanvaardde deze uitspraak met de gelatenheid van iemand die al zo vaak iets beloofd was dat nooit was uitgekomen. Een uur of wat later kwam zijn zoon hem weer op halen.
De dag erop was het mijn beurt om het ziekenhuis te verlaten. Als een invalide strompelde ik door de gangen naar de wachtende taxi. Vlak voordat ik de draaideur naar buiten nam, kwam de verpleger die me de laatste dagen verzorgd had nog goeiendag zeggen. “Ik heb gesolliciteerd als steward”, zei hij, “wanneer denk je dat ik iets hoor?” “Spoedig, spoedig”, zei ik, terwijl ik de eerste trede van de trap overwon. Een beweging die zo pijnlijk was dat ik een kreet slaakte, al wist ik het nog beschaafd te brengen, dacht ik.


This page is powered by Blogger. Isn't yours?