09 februari 2006

 
In Anchorage gelogeerd
Mei 1984

Elk beroep heeft zo zijn voor - en nadelen. Een nadeel van ons vak is het reserve zitten. Ik weet er zijn van die mensen die van zo'n dag reserve zitten iets heel productiefs maken: ze spitten de tuin om, ze schillen een mud aardappels voor een naburig weeshuis of ze breien een trui voor de dikste vrouw van de buurt.
Vroeger, toen we nog het losbladig systeem in onze KLM handboeken hadden nam ik mezelf altijd voor op een reserve dag de binnengekomen wijzigingsbladen van vele maanden geleden, in te voegen. Maar als ik reserve zit, dan zit ik ook reserve. Ik kom nergens toe. De hele dag houd ik de ogen gevestigd op de klok en duw, bij wijze van spreken, door wilskracht de minutenwijzer van de klok vooruit. Als de telefoon gaat schiet ik een gebedje want niets is er zo erg als binnen een termijn van vijf minuten op weg naar bijvoorbeeld Sydney te zijn. Die wijzigingsbladen vormden dan ook op den duur een dikke berg.
Toch is het me ooit wel eens gebeurd, dat ik reserve zat en het door de dagelijkse gebeurtenissen gewoon vergat. Het was op een sombere dag voor in december, zeg maar zo'n jaar of twaalf geleden, dat ik mijn woning verliet om een wandeling door de stad te gaan maken. Bij een kennis die antiquair was of liever een antiquair die kennis van me was, streek ik neer voor een kopje thee en om de laatste aanwinsten van de collectie te bewonderen. Terwijl we daar genoeglijk zaten te babbelen begon er zich in mijn achterhoofd iets te bewegen. Een gedachte aan iets wat ik zou hebben moeten doen. Maar wat was dat dan? Opeens en met grote schrik werd het me duidelijk. Ik zat reserve! Bijna een verwoestend spoor door de bric à brac trekkend vloog ik naar de telefoon. De indeler nam vrijwel meteen op. "Hé Cor", zei hij, "ik belde je net maar geen gehoor". Ik biechtte op dat ik buitenshuis plots tot de overtuiging was gekomen dat ik reserve zat.
"Het is goed dat je belt", zei hij, "want ik heb een reisje voor je. Er is iemand in Tokyo ziek geworden en jij gaat werkend van Anchorage weer terug naar Amsterdam, maar nu moet jij je om vijf uur melden want je bent als passagier geboekt op de SAS naar Anchorage". Ik legde de telefoon neer en een krachtterm ontsnapte me. Het oude porselein rinkelde zachtjes in de vitrines. De bijna even oude antiquair verbleekte, "Wat is er?", vroeg hij . "Dat leg ik je later nog wel eens uit", zei ik, "maar nu moet ik zo snel mogelijk naar Anchorage". "Anchorage, waar ligt dat?". "Het is een plaatsje in Alaska", antwoordde ik terwijl ik de deur uitliep. “En alles wat jij hier in de winkel hebt is ouder dan dat plaatsje". Terwijl ik thuisgekomen de koffer pakte, zag ik de wijzigingsbladen op een hoge stapel naast de handboeken liggen. Ik besloot ze in een extra koffer te stoppen. De drie dagen in A. zou ik besteden aan het bijwerken van de handleidingen.
Een uur of twaalf later bevond ik me te A. Ik was er al eens een keertje geweest en ik wist dat ik het er niet zo erg leuk vond. Wel vloog er een groep collega's op die er aan verslaafd was. Vanwege het skiën en het vissen 's zomers. Activiteiten die ik alleen maar op de tv wil zien en dan maar heel even. Die vaste groep, zo zal ik ze maar even noemen, zag je op de andere routes nauwelijks en waren zo gewend alleen elkaar tegen te komen, dat als je een keer op de poolroute werd waargenomen, je niet verbaasd moest staan te worden begroet met kreten als: Hé wat kom jij hier doen! En dat was dan altijd in de wisselingen van de seizoenen wanneer het in A. somber, mistig en klamkoud was. Zo ook die morgen, de morgen van dezelfde dag als waarop ik uit Amsterdam was vertrokken, toen ik per taxi naar ons hotel in Anchorage, the Traveller's Inn geheten, reed. De moed zonk me in de moede schoenen, de sneeuw lag een meter hoog en daarover spreidde zich een kille motregen. Het hotel was twee hoog gebouwd om een binnenplaats heen. Via de binnenplaats en de galerij kon je bij je kamer komen. Je stapte dus van buiten af meteen je kamer in. In de kamer was het flink warm door de plintverwarming. Een raam op borsthoogte gaf uitzicht op de binnenplaats en de tegenoverliggende galerij. Er stonden wat van die hotelkarretjes met lakens en dergelijke. Enige dikverpakte vrouwen waren bezig de kamers schoon te maken.
Ik besloot de bemanning op te zoeken waar ik bij gevoegd zou worden. Men was zopas uit Tokyo aangekomen en zat duf bijeen op een kamer met wat bier. Het bleek al gauw dat de meesten met vrienden een afspraak hadden gemaakt en dat er vier hartstochtelijke klaverjassers waren die een marathon in dat kaartspel voor ogen hadden. Ik schoot jammerlijk over en voelde me nogal ‘alone’.
Terug op mijn kamer besloot ik maar naar bed te gaan. De gordijntjes sloten nauwelijks en met grote moeite. Een onaangenaam gevoel gaf dat, vond ik. Je lag min of meer voor een ieder te kijk. Het achterraampje bevond zich in de badkamer. Dat vond ik wel een knus idee. Onder de warme douche keek je uit op een besneeuwd straatje met vuilnisbakken van het hotel en misschien wel van de aangrenzende supermarkt. Al moest je op je tenen gaan staan om uit het hoge raampje te zien.
's Middags na het opstaan, het was hoewel het net vier uur was geweest al flink donker, ging ik maar een hapje eten in het restaurant van het hotel. "Een cocktail?", stelde de bedienende dame voor. Ach ja, waarom niet. Maar de drank vermocht niet mijn treurnis te verjagen. De tv, terug op de kamer, gaf nieuws, veel plaatselijk nieuws, hakkelend voorgelezen door een beetje volle boerenzoon in een slecht pak. Ik verwachtte wel wat nieuws over Vietnam, want de strijd daar was op een treurig hoogtepunt. Maar de zaak werd met een paar woorden afgedaan. Toen begon er weer een aflevering van de Dick van Dyke Show of van Lucille Ball, die naar het bleek van 's morgens vroeg tot 's avonds laat het scherm beheersten. Vaak onderbroken door reclameboodschappen van plaatselijke neringdoenden, die kleding of auto's aanbevolen. Ondertussen ging ik maar door met het wijzigen van mijn inderdaad schandelijk verwaarloosde handboeken. Insert, remove, add, delete. 's Nachts was ik wakker, overdag sliep ik.
Eenmaal kwam één van de kaarters, alleen omdat ik even naar buiten keek en hij er toevallig langs kwam, vragen hoe het ermee ging. "O, goed hoor", antwoordde ik bitter, want ik voelde me een levende dode.
De twee Japanse stewardessen in de kamer naast mij hadden zeker geen gebrek aan gespreksstof, want van 's morgens vroeg tot 's avonds laat kwebbelden ze door. Ik hoorde alles, maar verstond niets. Af en toe ontmoette ik ze in de grote supermarkt naast het hotel waar ik ravitailleerde. Ik vermoedde dat ze hun eten op de kamer toebereidden, gezien de aard van hun boodschappen en de heerlijke geuren die soms over de galerij zweefden.
Op een dag besloot ik een wandeling te maken want het wijzigen begon me tegen te staan. Ik begaf me naar het centrum ofwel ‘downtown’ genoemd. Veel was het niet, saaie straten met ver uit elkaar liggende winkels. Een biertje in een bar werd een mislukking doordat er achter in de zaak een stel dronken Eskimo's ruzie gingen maken met het bandje, waarvan, het moet gezegd, de zangeres het country en western repertoire op wel erg hartverscheurende wijze ten gehore bracht. Even later stormde de politie binnen en na wat klappen moest iedereen de zaak uit. Het bier smaakte me toch niet.
Daar stond ik weer. Ik bestond het nog om te verdwalen en bevond me op het gure terrein van een handelaar in tweedehands auto's. Hij had vruchteloos geprobeerd zijn handel wat op te fleuren met vaantjes, die hard in de ijzige wind klapperden. Gelukkig kwam er net een taxi aan en snel was ik weer in het hotel. Het was de afgelopen uren veel kouder geworden en toen ik de kamerdeur opende sloeg er een grote wolk stoom naar buiten.
Na nog wat staren naar de buis en de allerlaatste wijziging in de boeken te hebben ingevoegd, legde ik me te rusten. De volgende dag zouden we weer naar Amsterdam gaan. Maar de slaap wilde niet komen. Om een uur of drie nam ik een douche en huiverde van het zien van het koude godvergeten tussenstraatje. Een regel van een liedje dat ik toen regelmatig neuriede omdat het de stemming zo perfect weergaf wil me nu maar niet te binnen schieten. Daarna zakte ik toch nog weg in een lichte sluimer.
Toen ik wakker werd scheen de zon door de spleet in de gordijnen. Het was erg koud maar stralend helder weer geworden. Op weg naar de coffeeshop zag ik een prachtig besneeuwd bergmassief, dat er al die tijd gelegen had maar dat ik door de laaghangende bewolking nooit gezien had.
In de coffeeshop zat eindelijk de hele bemanning voltallig bijeen, ze hadden het erg leuk gehad meldden ze. Even later reden we weg van de saaiste plek op aarde.
Eenmaal terug in Amsterdam vond ik een briefje in mijn postvakje waarin stond dat alle losbladige handboeken ingeleverd moesten worden en dat ze vervangen zouden worden door boeken, die jaarlijks gewijzigd herdrukt zouden worden.
Zo was alles, maar dan ook alles in Anchorage voor niets geweest.


This page is powered by Blogger. Isn't yours?