10 februari 2006

 
In Khartoem gelogeerd
Maart 1984

Stationsgebouwen van vliegvelden zijn er in allerlei vormen, dat is bekend. De meest moderne zijn nogal efficiënt van opzet, hun vorm volgt uit het gebruik, zie Schiphol en Frankfurt. Andere zijn klein begonnen en hebben zich van lieverlee uitgebreid, bijvoorbeeld London Heathrow en Madrid. Maar sommige vliegvelden in de armere landen zien er nog net zo uit als in de tijd dat de vliegerij pas begon, neem Karachi. De leukst uitziende gebouwen kunnen zó in een strip van Kuifje staan. Eén van de allerleukste staat op het vliegveld van Khartoem. Het is geschilderd in een groene pastel tint, maar dat zagen we niet toen we aankwamen, want het was al laat in de avond.
De temperatuur ligt rond de 37 graden. De lucht die we inademen lijkt warme stroop. Binnen in het gebouw is het net zo warm als op een zomerse dag in de A - pier van Schiphol. Wanhopige verbouwingen hebben het interieur zodanig vervormd dat er vijftig man kunnen staan. Nu staan er echter wel zeventig zich in een totale chaos te verdringen om hun koffer te pakken te krijgen vanaf de twee meter hoge balie. Wij staan een beetje achteraf bij de crew - balie. Na ruim een half uur zijn onze koffers er nog niet en het vliegtuig zal zo weer gaan vertrekken. Eén van ons gaat maar eens kijken waar ze blijven. Na een kwartier komt hij terug met de koffers op een karretje. “Ze stonden nog in het ruim “, zegt hij lachend.
Ondertussen heb ik het douanekantoor bekeken, dat zich naast onze standplaats bevindt. Het biedt een geruïneerde indruk. Scheefgezakte kasten, bureaus met geforceerde sloten, een trap waarvan de leuning is afgebroken leidt naar een geheimzinnig boven. Daar bevinden zich waarschijnlijk nog meer van de paperassen, die evenals hier beneden door ventilators van de tafels worden geblazen, zonder dat iemand ze opraapt. Herfst in papierenland.
Dan komt de douane bij ons. Hij tilt hier en daar een koffer op, zet er een teken met een krijtje op en beduidt dat we weg mogen. In mijn beste Arabisch zeg ik goedenavond, maar hij reageert niet eens. Zou mijn uitspraak niet goed zijn?
Buiten heerst een even grote drukte als binnen, maar het lijkt er heerlijk koel na ons warme wachten. De bus brengt ons over een smalle hobbelige weg, die over de Blauwe of misschien wel de Witte Nijl leidt, naar ons hotel. Het Friendship Palace Hotel. Het ziet er mooi uit zowel van buiten als van binnen. Gebouwd en ingericht in een moderne Italiaanse stijl. Even later zoef ik met de lift naar boven.
De kamer is niet groot maar geriefelijk, de airco blaast een aangename koelte naar binnen. ’s Anderdaags merk ik dat hij tijdens het lunchuur op de keuken wordt aangesloten, want heerlijke etensgeuren drijven dan naar binnen. Adverteren doet begeren, je kan er ook goed eten.
Er staan in de kamer, behalve de twee bedden, twee fauteuils met van die chromen buizen en op het bureau een beeldbuis.
Maar ik wil u even meenemen naar de badkamer en de aandacht vestigen op het nederig voorwerp, toilet genaamd. Wat is er namelijk aan de hand? Het toilet werkt geheel geruisloos. In de ronde spoelbak bevinden zich twee gaten onder de waterspiegel, één rechts bovenin en één links onderin. Wanneer je aan de knop van de stortbak trekt - stortbak is niet het juiste woord, want hier stort zich niets - dan stroomt er water uit het rechtergat en begint de vloeistof in de spoelbak zachtjes maar allengs sneller te draaien om in het gat linksonder te verdwijnen. Het bijvullen van de stortbak geschiedt eveneens geruisloos, maar daarover de volgende les loodgieten. Ik wil maar zeggen: hoe vaak gebeurt het niet dat je ’s nachts in een hotel, kamers verderop een toilet kan horen. Hier dus niet. Een grote stap voorwaarts voor de mensheid.
We hadden aan de balie gevraagd of de souk - markt - open zou zijn de volgende dag. “Nee”, zeiden de receptionisten, “alles is hier drie dagen gesloten in verband met het ‘Ied al Adha’, het slachtfeest”. Drie dagen lang gaan de moslims lekker eten, zoals wij op Kerstmis verduidelijkt men ons.
Je zal het altijd zien, als ik ergens ben is er altijd wat aan de hand. Een heilige verjaart - alles gesloten behalve kaarsenwinkels en kerken. Verkiezingen - de cafés dicht. Stakingen - er rijdt geen bus of subway. Revolutie - de stad verduisterd. En nu, ‘Ied al Adha’ in Khartoem.
Toch willen we een poging doen wat van de markt te zien, want een receptionist vertelt ons dat er op de souk van Omdurman, Khartoems zusterstad, wel wat open is.
De volgende morgen, wachtend op de lift, kijk ik naar buiten. Op bijna een kilometer van het hotel verheft zich een moskee met glanzend blauwgroen dak, er zijn twee minaretten in aanbouw. Ervoor staan vele honderden mensen. De zon, die nog laag staat, werpt lange schaduwen zodat het lijkt of het er nog meer zijn. Ze luisteren kennelijk naar een toespraak. Alleen aan de rand van de menigte spelen kinderen en lopen er wat geiten rond, die de dans zijn ontsprongen.
Aan het ontbijt ontmoeten degenen die naar de markt willen elkaar. De coffeeshop is door zijn betegelde eenvoud een van de mooiste die ik ken. De ramen bieden een weids uitzicht over de Nijl. Om een idee te krijgen van het uitzicht zou men in Arnhem in het Rijnhotel moeten plaatsnemen en naar de overkant van de Rijn kijken.
Om ongeveer elf uur besluiten we taxi’s te nemen naar Omdurman. We bestellen bij de portier in de lobby twee taxi’s. Hij gaat en komt, maar zonder taxi. We wachten een minuut of tien en lopen dan naar de lommerrijke standplaats. Onder de bomen zitten de heren te eten, ze beschouwen ons als lastige spelbrekers, op te maken uit de slome manier waarop ze overeind komen. Dan vragen ze een prijs die het veelvoud is van wat men ons aan de desk verteld had. We krijgen er wat van af en na een korte krijgsraad besluiten we er verder niet moeilijk over te doen. Zuchtend zetten de chauffeurs zich achter het stuur; ze hebben er echt geen zin in. We proppen ons in de aftandse wagens, waarop we in vliegende vaart hotsend en botsend Omdurmanwaarts rijden. De hete wind is zo droog dat ik mijn ogen op kiertjes moet zetten om toch nog wat te zien.
In O. stappen we na een onverstaanbare discussie met onze chauffeurs uit. Ze willen ons voor nog veel meer ponden het paleis van de kalief laten zien, denken we dat ze zeggen. Nee, nee we willen naar de markt maar alles blijkt dicht. We lopen een totaal verlaten straat in nagestaard door een groep nieuwsgierigen op het busplein. Alle deuren in de troosteloze straat zijn met een dik hangslot afgesloten. Inderdaad we zijn overtuigd, alles is dicht. Alleen een goudwinkeltje is open.
We proberen wat inlichtingen te krijgen bij de eigenaar maar hij verstaat ons niet. Dan lopen we onder de luifels van de huizen verder, gevolgd door wat jongens.
Ik zie een platgereden rat omzoemd door vele vliegen. Ook ergens een dooie mus waar ik niemand blij mee kan maken. De zon staat recht boven ons hoofd en tussen ons en de zon zwenken in de ongelooflijk heldere lucht wat gieren in kringetjes rond.
Ik wilde wel dat ik foto’s zou kunnen maken want alles heeft toch een heel eigenaardige desolate pracht. Maar fotograferen is overal verboden. We komen weer bij het busstation en lopen weer een andere straat in, richting moskee. De groep jongelui die ons volgt is ondertussen steeds groter geworden en misschien is het omdat we ze niet begrijpen, maar hij maakt een tamelijk bedreigende indruk. Dit heb ik dus al eens eerder meegemaakt en als ik voorstel terug te gaan naar het hotel vinden de anderen het ook tijd worden.Tijdens het teruglopen naar het plein zie ik nog een man die twee lege geitjes aan een touwtje met zich meesleept. Alleen de huid is er nog, de hoefjes trekken een spoor door het zand van de straat. Het is net of hij met levende dieren van huis is gegaan en of iemand, zonder dat de wandelaar dit in de gaten had, de dieren uit hun vel heeft gehaald. Ik griezel en overweeg voor de zoveelste keer vegetariër te worden.
Bij de taxistandplaats wordt getolkt door een nieuwsgierige volger van ons. De twee chauffeurs, in nog krakkemikkiger auto’s als die van ons hotel. Brengen ons bijna juichend van vreugde over de ruime som gelds die hun ter hand word gesteld, hoewel veel kleiner dan die van de heenweg, terug naar het Friendship Palace.
We zijn twintig minuten in O. geweest. Onze oorspronkelijke chauffeurs bezien gemelijk onze terugkeer. Dan draaien ze hun ruggen naar ons toe en drinken een cola met heel veel ijs. Uit het hotel denk ik.
Terug op mijn kamer laat ik me in één van de buizenstoelen die ik voor het raam heb gezet, zakken en neem een slokje van de slappe whisky met ijs, waarop ik me als beloning voor de doorstane beproeving heb getrakteerd. Dit was in de tijd dat het nog mocht daar.
Bij de moskee staat nog steeds in de volle zon roerloos de menigte. Dit moet een verschrikking voor ze zijn, Want nu hebben ze geen schaduw meer door de loodrechte positie van de zon. Dan wil ik weten wat er aan de hand is. Ik ga weer naar beneden en ik wil lopend het terrein voor de moskee bereiken. Na een honderdtal meters keer ik weer terug: de hitte is, hoewel kurkdroog, te gruwelijk om daar bovendien nog blootshoofd in rond te wandelen. In de lobby wordt ik aangesproken door een Soedanees in prachtig gewaad, die zijn Engels op mij wil proberen. Ik vraag hem na enige tijd naar de menigte voor de moskee. ”Crowd?”, zegt ie. “Ja, ze staan daar al de hele morgen”, zeg ik. ”Is dit ter ere van de ‘Ied al Adha’?”. ”De man begint beleefd te lachen: “U heeft het verkeerd gezien, het is een kerkhof daar”.
Die eigenaardige Mohammedaanse grafstenen. Zuiltjes van anderhalve meter hoog met daarbovenop een knop, zoals je bij ons wel op de stijlen van een ouderwets ledikant ziet.
Toch maar eens een bril kopen.


This page is powered by Blogger. Isn't yours?