17 februari 2006

 
In Amsterdam gelogeerd
Maart 1983


“Sinds ik weer in Amsterdam woon”, zei ik laatst onbewust tegen Johan Bosma, mijn vriend. Hij begon te lachen. “Sinds je weer in Amsterdam woont?”, vroeg hij. “Nou ja”, antwoordde ik, “zo voelt het aan als je na ruim twintig jaar intercontinentaal vliegen weer op ‘Europa’ komt te werken. Je maakt alles wat er in Nederland gebeurt veel intenser mee dan vroeger”.
Zo heb ik nu een echte staking aan den lijve ondervonden. Geen bus of trein naar Schiphol, hoe lost een niet - autobezitter zoiets op? Onze autodienst? “Neem maar een taxi”, zeiden die. Dertig gulden heen en dertig terug kost dat dus ongeveer, een beetje begrotelijk, vond ik. Toen heb ik in de lijst gekeken of er collega’s in de buurt woonden. Misschien moesten die ook op dezelfde tijd op Schiphol zijn als ik. En misschien zou ik dan een lift bij ze kunnen bedelen, als ze een auto hadden. Op de Prinsengracht woonde een collega, die de zelfde meldingstijd had als ik. Ze ging met de KLM bus vanaf het Centraal Station, zei ze. Goed idee, zelf ook al bedacht. Een andere collega woonde nog dichterbij, in de Jan Luijkenstraat, slechts één straat van de mijne af. Hoe ik ook belde, ze was niet thuis. Later bleek ze een dubbele vlucht te hebben. Ze dartelde reeds lang in het Europese luchtruim rond. Weet u wat trouwens een ‘dubbele’ is? Dan ga je ’s morgens bijvoorbeeld naar Parijs, het vliegveld Charles de Gaulle, futuristische, maar heel erg lelijke gebouwen en ’s middags ga je dan naar bijvoorbeeld Hamburg. Daar is een zeer goedkope taxfree winkel en men schenkt er heerlijke chocolademelk.
Toen heb ik maar gedaan als de collega van de Prinsengracht en ben met de KLM bus gegaan. Zeven gulden vijftig heen en datzelfde bedrag terug. Dit is dus voor een gerieflijke rechtstreekse rit naar Schiphol in de enige bus van Nederland, denk ik, waar je nog mag roken. Nou rook ik wel niet, maar zo moet je het niet zien. Ik bedoel ik had er geen last van.
Terwijl ik op de bus wachtte trok een demonstratie van stakers aan ons voorbij. Een Amerikaan vroeg zich hardop af of ze onze bus niet met stenen zouden bekogelen, omdat hij niet staakte. Maar de groep demonstranten zag er niet agressief uit. Ze liepen er zo’n beetje bij alsof ze toevallig allemaal dezelfde kant uit moesten. Met gemengde gevoelens keek ik ze na. Want hoe je het ook wendt of keert, door hun toedoen moest ik me in allerlei bochten wringen om op mijn werk te komen.
Onlangs moest ik naar Cairo, een iets langere vlucht van 48 uur. Net op het ogenblik dat ik me naar de tramhalte wilde begeven om lijn 5 naar station Zuid te nemen, begon het genadeloos natte sneeuw te sneeuwen. Laat ik maar een taxi bellen besloot ik. De taxi kwam eraan, zei de man aan de telefoon, maar hij voegde eraan toe dat hij maar tot de hoek van de straat zou rijden, want hij vond het nogal lastig die honderd meter naar mijn huis te rijden. Dit omdat het een doodlopend stukje is. Ik bedacht, terwijl ik de hoorn neerlegde, dat ik dan net zo goed naar de tramhalte kon lopen. Ontevreden met mezelf daalde ik de trap af. Maar gelukkig, hij stond tóch voor de deur. Onder mijn burgerregenjas zag de chauffeur gedeeltes van mijn uniform en trouwens op de koffers staat met grote letters KLM CREW.
“Naar de airport, meneer?” vroeg hij. “Nee”, zei ik, “station Zuid”. “Kan het er niet af?”, informeerde hij brutaal. De opmerking viel bijna in de categorie, hierop weet ik niets te zeggen. Ik spaar die opmerkingen namelijk. Zoals enige tijd geleden. Ik wil mijn huis binnengaan en op hetzelfde moment laat een man zijn aangelijnde hond tegen mijn voordeur plassen. Ik zeg: “Wilt u die hond niet tegen mijn voordeur laten plassen”. Zegt die kerel: “Oh, ik wist niet dat het uw voordeur was”. Een ander juweeltje in deze categorie. Ik zit op mijn favoriete terras in Rio, komt er een vrouw aan die rozen per stuk aan de terraszitters verkoopt. Ik constateer dat die rozen verlept zijn en zeg tegen de rozenvrouw om van haar af te zijn: “Die rozen zijn verdord”. Zegt zij glashard, met een glimlach die het ijs in mijn caiperinha deed smelten: “Ik ben de propagandiste van de roos”.
Maar tegen de taxichauffeur bedeesde ik: “Nee, ik heb een abonnement op de trein”. We reden door het drukke verkeer. “Jullie hebben toch vrij reizen?”, begon de man een gesprek. Ik bevestigde dat. “Daar kan een ander van buiten de familie geen gebruik van maken, hè?”. Opnieuw bevestigde ik dat. Het bleek dat hij naar Chicago wilde en of ik niet voor hem een gratis ticket kon versieren. Nu was ik werkelijk perplex en deed er verder het zwijgen toe.
Bij station Zuid betaalde ik hem. Het kostte twaalf gulden vijftig. Ik gaf hem om te pesten dertien gulden. “Laat maar”, zei ik, want dat vinden ze ondanks dat er al vijftien procent fooi in de ritprijs zit helemaal geen tip meer. Boos keek hij me aan. In de trein snelde ik naar het toilet om in de spiegel te kijken. Ja hoor, weer wat grijzer geworden.
Wat je ook vaak op ‘Europa’ hebt is, dat je vroeg op moet staan. Men doet soms net of dat op Ica niet voorkomt. Daar komt dat ook erg vaak voor en ook nog wel zo, dat je de nacht ervoor, door tijdsverschil gedwongen, hebt wakker gelegen. Ik hoopte dan wel eens de ijdele hoop dat we dan eerder zouden vertrekken zodat ik niet zo lang wakker zou hoeven liggen. Net op het moment dat je dan in slaap wilde vallen kwam de klop op de deur. Bangkok. “Calling time, hot tea please, sugar?”. Met bonzend hoofd vol ongedroomde dromen staarde ik dan een paar minuten wezenloos voor me uit. Koffer pakken, scheren, het leken me handelingen moeilijker dan vroeger de vergelijkingen met een onbekende bij algebra op school.
Vroeg opstaan thuis is van een andere orde. Als de wekker afloopt zitten de poesjes geïnteresseerd te kijken hoe ik wakker word. Vervolgens rennen ze snel en elegant, met de staarten omhoog, zodat ik hun kuise kontjes zie, door de gang voor me uit. Ze weten dat ze een handvol brokjes krijgen. De dingen in huis zien er vreemd en geheimzinnig uit beschenen door het schrale licht van de straatlantaarn.
Als jongen lag ik stiekem in bed te lezen bij het licht van zo’n lantaarn. Zowat de hele wereldliteratuur heb ik beschenen door dit licht in me opgenomen. Kapitein Rob, Eric de Noorman.
Huiverend kijk ik naar buiten om het weer te bestuderen. Regent, sneeuwt of stormt het of doet het alles tezamen? Als het regent trek ik mijn regenbroek over de uniformbroek aan en zet ik een bijzonder malle muts op. Heer Bosma, die enige tijd geleden uit solidariteit mee was opgestaan zei tegen me: “Klaas Vaak gaat weer vroeg op pad”. Ook riepen pas een stel bouwvakkers vanaf de steigers: “Hé, Keessie”. Ik keek achter me of ze misschien iemand anders bedoelden, maar nee hoor, ik werd wel degelijk om die rare muts met deze schaatskoning vergeleken. Nou ja, ik zit niet op de fiets voor de mooiigheid.
Fietsend langs al die donkere huizen denk ik aan al die andere mensen die niet zo vroeg hoeven op te staan. Soms bekruipt me een gevoel dat ik de enige ben die de economie die dag op gang moet helpen. Maar in de Cornelis Schuytstraat staan de krantenjongens luid schreeuwend op de stoep de kranten in de fietstassen te stoppen. Je zal er maar wonen! En ook de bakker is al bezig zijn schappen met heerlijk ruikende verse broden te vullen.
Dan komt het eerste verkeerslicht. Het is in Amsterdam al zo ver gekomen dat ik daar ’s morgens om half zeven eens uitgejouwd werd omdat ik op het rode licht stond te wachten.
Bij station Zuid stromen alle andere vroeg - oppers toe als ging het om een zeer vroege kerkdienst. Ik vind het een mooi station al is door de architect de kromme lijn doodverklaard. Het liefst zou hij er, denk ik, nog een vierkante zon en vierkante wolken boven laten zweven. Als de roltrap werkt is mijn geluk helemaal volmaakt.
Eenmaal op Schiphol is de illusie dat ik de enige zou zijn totaal verdwenen. Honderden, zo niet duizenden lopen bedrijvig heen en weer om kantoren, balies en eventueel ook vliegtuigen te vullen. Voordat je het weet ben je opgenomen in het geroezemoes en plotseling is het gezellig. Ik kom zodoende tot de slotsom dat de mensen ’s morgens elkaar goed gezind zijn.
Vaak kom ik collega’s tegen die Ica vliegen. “Zit jij op Europa?”, vragen ze dan verbaasd en vlak daarop, “en hoe bevalt dat nou?”. Meestal op de meewarige toon, die mensen aanslaan wanneer ze een patiënt met een onbekende ziekte in het ziekenhuis opzoeken. “Hoe gaat het er nu mee?”. Je kan immers van alles hebben. Ook. “Hoe lang moet je dit nog doen?”. “Alles tussen de één en vijftien jaar”, zeg ik dan blijmoedig. Ik voeg daar dan de woorden van een andere ‘Europa’ purser Kees Broeks aan toe: “Ik ben er niet te goed voor maar misschien een beetje te oud want soms lig ik in een wel zeer vreemde houding voor de boxen om er een plateau uit te halen zodat ik dan denk, hoe kom ik hier in vredesnaam uit - uit die houding natuurlijk -” . Zo ligt het wel ongeveer.
Toch vind ik het best leuk, ‘Europa’.

This page is powered by Blogger. Isn't yours?