23 februari 2006

 
In Rio gelogeerd. Tweede brief
Juli 1982

Beste Peter,
Je leest wel eens in de krant, dat een briefkaart die in 1915 is verzonden, door een soldaat van het front aan zijn vrouw, pas geleden is aangekomen. De kaart heeft altijd een lange omweg gemaakt via India, waar ie jaren in een la van een postkantoortje heeft gelegen. Via Rusland, waar niemand hem kan lezen. En dan op een gegeven dag arriveert die kaart dus bij het goede adres. Iedereen dood natuurlijk en de erfgenamen snellen ermee naar de plaatselijke krant, waar het bericht wel in de kolommen wordt opgenomen.
Ik stel me voor dat de tweede brief, die ik uit Rio naar je stuurde eenzelfde lot ondergaat als de hierboven genoemde kaart. Enerzijds wel jammer, want er zaten foto’s in van onze stewardessen die bij de laatste keer dat ze aankwamen in Santiago in het oude uniform onder donderend applaus van de aanwezigen in het ijskoude zwembad sprongen. Ik vermoedde al zo’n beetje, dat we niet origineel waren en dat bewijs werd meteen in Cabine geleverd, want er stonden al - pikante - foto’s van iets dergelijks in Bangkok of Singapore in.
Ook maakte ik melding in de nooit aangekomen brief van het feit, dat één van onze dames, Marjan Kroese genaamd, op zoek naar een tennispartner, een man tegenkwam die ook wilde tennissen. Hij zei tegen haar: “Wees maar niet nerveus”. Eerst dacht ze, dat het nogal een verwaande kwast was, maar bij het tennissen merkte ze, dat hij inderdaad goed speelde. En toen vielen haar de schellen van de ogen, want het was Ilje Nastase. Ik had hem nooit herkend, want ik weet niets van sport en ik blijf altijd uit de buurt van voetbal - en tennisvelden want de ballen hebben de neiging om, als ik even niet oplet, keihard op mijn kop terecht te komen.
Hoe ik als kind voor het eerst van Brazilië hoorde, vertelde ik eveneens. Vlak na de oorlog hadden we in Arnhem een buurman, die handelde in van alles. Elektrische apparatuur, fietsbanden, die altijd van een verkeerde maat bleken, antieke schilderijen met prachtige gouden krullijsten om maar wat te noemen. Eén zo’n schilderij heeft jarenlang bij ons in bruikleen boven de tafel gehangen. Het was een stilleven van een geschoten haas en een fazant. Ik dwong mezelf er tijdens het eten niet naar te kijken, want voor mijn tere ziel was het gruwelijk tafereel te veel.
De buurman zat vol verhalen en had altijd wat bijzonders. Hij had bijvoorbeeld de aflevering van Life, waarin de foto’s stonden van de grote Duitse oorlogsmisdadigers, nadat ze waren opgehangen.
Ook vertelde hij me elke morgen van de avonturen van Kapitein Rob, die, zoals nu opnieuw, in het Parool stonden afgedrukt. Op een gegeven dag was de buurman weg. Mijn ouders fluisterden wat met elkaar en informeerden bij mij of de buurman mij wel eens had aangeraakt. Toen begreep ik het niet, maar het bleek later, dat hij zich aan tegennatuurlijke handelingen had schuldig gemaakt. Hij verdween in een wolk van schandaal met de noorderzon naar Brazilië. Waar hij zich, volgens mijn vader, onledig hield met het krombuigen van bananen. Want, aldus mijn vader, bananen groeiden recht aan de bomen en de mensen hielden niet van rechte bananen en dus moesten ze kromgebogen worden. De grap werd jarenlang strak volgehouden, totdat al mijn tantes die nog jaren naar die man vroegen, omdat het een heel charmante vent was, het zelfs gingen geloven.
Ik ben hem in Rio nooit tegen het lijf gelopen, misschien is hij wel dood, maar ook de bananenkrombuigfabriek vind je niet in Rio. Wat je wel tegenkomt in Rio zijn zeer welgeschapen mensen van beiderlei kunne.
Maar en dat is heel gek, af en toe loopt er zo’n zorgelijk moedertje tussen door, dat zo zonder dat je het aan haar kan zien, dat ze uit Brazilië kwam, in lijn 16 zou kunnen plaatsnemen met een grote boodschappentas op haar schoot.
Het had natuurlijk maar een haartje gescheeld of Brazilië was Nederlands geweest, als die Johan Maurits zijn poot maar wat strakker gehouden had. Hoewel, dat deed Peter Stuyvesant in Nieuw Amsterdam wel en dat heeft ook niets geholpen. Gelukkig maar, denk ik, want ik moet er niet aan denken dat er in het zorgeloze Rio een calvinistisch bewind à la Zuid - Afrika had gezeten. Ik vertelde eens aan een Braziliaanse vriend, dat ik die samba’s altijd een ondertoon van treurigheid vind hebben. Ze doen me op de een of andere wijze onweerstaanbaar aan iets van vroeger, iets van voorbij denken. Misschien komt het doordat ze meestal in mineur zijn toongezet. Ik geloof tenminste dat dat zo heet. Nou ja, die vriend van me keek of hij water zag branden. Dat had hij nog nooit gehoord.
De volgende dag gingen we naar het strand en daar liep een ‘mate’ - spreek uit matsje - en lima verkoper met twee tonnetjes links en rechts van zijn lijf, te dansen en te zingen. Samba’s dus. Wat anders? Het was een vrolijk gezicht en ik moet zeggen dat ik lachend de man bekeek, die door zijn act flink verkocht. Zie je nou wel dat samba’s vrolijk zijn, je lacht, stelde Leilton - zo heet die vriend - tevreden vast. Natuurlijk, ik lachte, maar ik denk dan toch dat bij thuiskomst hij zijn vrouw en kinderen slaat en iedereen muisstil moet zijn, zelfs de kat. Stil kinderen, papa heeft de hele dag door die vervloekte samba gezongen en gedanst en moet nu rusten. Hollands van me hè?
Magnolia heet de werkster in onze flats. Bij mij kwam het er niet zo op aan dat het brandschoon was, want ik ben een proper mens en maar alleen. Maar bij Pien, de buurvrouw, moest er wel gewerkt worden vanwege de kindertjes en het huishouden. Niet dat Pien niet proper zou zijn, haast ik me er aan toe te voegen nu ik dit overlees .
Tussen Magnolia en Pien vlotte het niet zo erg. Ze hield er wat de handdoekenverstrekking betrof een wispelturig bewind op na. De ene dag kreeg je er vijf en de volgende dag alleen maar twee kleintjes of ook wel eens niets. Ook het andere werk deed ze maar half of niet, ondanks dat ze met fooien en cadeautjes te vriend werd gehouden.
De dag voordat we naar Holland zouden vertrekken bereikte ons via de receptie het bericht dat we ieder twee handdoeken kwijt waren. Dat was onmogelijk. Want als we naar het zwembad gingen werd er altijd nauwkeurig gecontroleerd of we met evenveel handdoeken vertrokken als waarmee we gekomen waren.
Bij mij kwam er dan nog bij dat ik een handdoek onherstelbaar vuil had gemaakt. Mijn mond viel open over zoveel brutaliteit. Ik sommeerde de receptionist mee naar mijn kamer te gaan, haalde alle handdoeken te voorschijn en ja, één van de handdoeken in het rek was besmeurd met iets wat er uitzag als blauwe inkt. Die had Magnolia ertussen gestopt dus, die slang. Nou veeg ik zelfs mijn schoenen niet af met een handdoek en dus zeker geen pen, laat staan dat ik blauwe inkt gebruik. Kijk maar. Het was dus duidelijk een poging van het hotel of Magnolia om nog wat geld uit ons te persen en maar liefst zestig gulden per handdoek, ook de kleintjes. ‘t Is evenwel moeilijk je te verdedigen tegen dergelijke beschuldigingen. We weigerden dan ook te betalen. Een mededeling die gelaten werd aangehoord. Als we in een ander land zolang ergens betalend gast waren geweest, zeiden we, dan hadden we een fles wijn en een bos bloemen ter afscheid gekregen. De laatste week heb ik vanwege deze onbeschaamde afperspoging opnieuw slecht geslapen.
Op de dag van vertrek toen de taxi, die ons naar Galeao het vliegveld zou brengen, klaarstond, legden we de sleutels op de desk en zonder nog maar over de zaak te praten verdwenen we. Langs het meer, door de tunnel, over de snelweg. Terug naar huis. Goodbye Brasil!

This page is powered by Blogger. Isn't yours?