27 februari 2006

 
In Accra gelogeerd
Februari 1982

Ook wat reizen betreft ben ik waarschijnlijk als iedereen en dat is anders. De één vindt een bepaald station geweldig terwijl ik daar beleefdheidshalve het zwijgen toe doe. Maar een verblijfplaats waar ik me erg lekker voel wekt bij een ander een gevoel van heimwee, wanhoop en ellende.
In de vakantie logeren we vaak op plaatsen die veel meer ongerief hebben dan waarmee we tijdens het werk genoegen zouden nemen. Dat kan ook wel omdat je de andere dag niet gepikt en gesteven weer aan boord hoeft te verschijnen. Voor een goede nachtrust zijn een koele, donkere en vooral stille kamer een eerste vereiste, denk ik. Trouwens in die vakanties reis ik graag per trein, ook al omdat er in ons bedrijf nog vermolmde regels opgeld doen, die het mij en mijn vriend Johan Bosma - hij wou zo graag eens genoemd worden - verhinderen samen gebruik te maken van de Indien Plaats Beschikbaar regelingen.
Ik schrijf dat IPB maar eens voluit omdat er soms net wordt gedaan alsof je de plaats van een betalende passagier zou innemen. Misschien dat het er toch ooit nog eens van mag komen. Ik ben tegen die tijd al lang gepensioneerd, want wat duurt zoiets eenvoudigs regelen toch lang. Dan zie ik in mijn gedachten hoe we samen ergens ter wereld een vliegtuigtrap oplopen, omstuwd en bejubeld door de collega’s die me nog kennen en blij zijn dat het recht eindelijk heeft gezegevierd. 1999?
Alhoewel, de spanning van het IPB reizen is ook niet mis. Kan je zelf mee, kan je vrouw mee, je kind? Totaal verzenuwd zie je de collega’s vaak van telefoon naar balie heen en weer rennen. En dan al die spannende verhalen hoe het net nog gelukt is mee te komen. De weinige keren dat ik Free 2 gereisd heb kostten me jaren van mijn leven.
Maar dit als inleiding van een verhaal over een logeerpartij in een hotel waar die koele, donkere, stille kamer niet aanwezig is.
Ik bedoel een plaats als Accra. Laatst maakte ik er een reisje naar toe.
Op Schiphol begint het goed, want er staat een daggeld van twee en tachtig dollar voor. Aarzelend pak ik het geld aan, want dat kan toch bijna niet zoveel geld voor één nachtje van huis!
Na een tussenlanding in Lagos komen we in het donker in Accra aan. Het is er tegen de dertig graden. Het busje, dat de weinige koffers van de crew al aan boord heeft wacht onder de machine op ons. Ik heb alleen mijn tas bij me, gevuld met schoon goed, toiletgerei, een boek en een fles koele Moezelwijn. ‘Travel light’ is mijn devies altijd. We rijden even langs de douane, waar onze kapitein ons meldt en zegt dat we niets hebben aan te geven. Makkelijk is dat. Even later rijden we door een zijpoort van het vliegveld af.
Hier en daar pinkelt een lichtje. Het lijkt wel of het hier ’s nachts werkelijk donkerder is dan elders in de wereld. Of laat ik me door het gezegde ‘Donker Afrika’ beïnvloeden?
Toen ik voor het eerst in Accra kwam logeerden we in het Ambassador Hotel in de stad. Het was - is - een paleisachtig gebouw dat vaak voor officiële bijeenkomsten gebruikt werd door de toenmalige president Kwame ‘nKruma, die zich bescheiden De Verlosser - van het kolonialisme - liet noemen. Het gerucht ging dat je daar in het Ambassador voor je crew reep, dat was een reep chocola die in het crewpakket zat, speciale diensten van het kamermeisje kon krijgen. Ik bedoel niet dat ze dan eens extra het bureau afstoften. Of het waar is weet ik niet want mijn interesse ligt ergens anders.
Deze keer gaan we naar wat eertijds het Intercontinental Hotel heette. Vroeger heb ik daar eveneens gelogeerd. Het is op steenworpafstand van het vliegveld, al moet je wel een flink eind gooien.
Men heeft er een staatshotel van gemaakt en praktisch het woord Inter geschrapt zodat het hotel thans Continental Hotel heet. Terwijl de juffrouw achter de balie - balienese, nee receptioniste -, onze sleutels klaarlegt kijk ik om me heen. De hal waar we staan is schijnbaar onveranderd. De houtsnijwerkpanelen zijn er nog. De verlichting schijnt wat minder door de dure energie. Dan lopen we door en passeren we het terras op weg naar onze kamers. Op dat terras voerde ik zo’n tien jaar geleden woedende twistgesprekken met de rest van de bemanning, zo zes tegen één. Over de door mij verfoeide Amerikaanse aanwezigheid in Vietnam. Ze zijn vertrokken, de Amerikanen, maar ik schaam me dood als ik nu in de kranten lees dat de mensen het er voor over hebben met een lekke badkuip de zee op te gaan om maar uit dat Vietnam weg te komen.
We maakten toentertijd, omdat we er drie dagen stonden en toch niet de hele dag wilden ruziën, eens een tochtje naar een brug, die we, zo was ons verteld, als toeristische bezienswaardigheid beslist niet mochten missen. Na een uur of drie rijden door een heuvelachtig groen landschap kwamen we bij een melkchocoladekleurige rivier waarover zich in doodse stilte een brug spande. We stelden vast dat de brug goed in de verf zat en dat de rivier snel stroomde. Verder was er helemaal niets te zien, geen verkeer over de brug noch eronderdoor. Wat sullig stonden we bijeen en besloten maar weer terug te keren. Weer een dag van je jonge leven …..
Nu, aankomend voor onze nachtstop, het loopt al tegen negen uur, gaan de meesten door naar hun kamer. Alleen de purser, die een kennis in de lobby ontmoet, wil nog wat eten. Hij roept de ober om wat te bestellen. “Kan ik een sandwich krijgen?”. De kelner kijkt gewichtig en vraagt: “Wat voor sandwich wilt u dan?”. “Och”, zegt mijn collega, “een kaassandwich”. “Sorry Sir, no bread”.
Ondertussen ben ik op mijn kamer aangekomen. Er komt geen water uit de kraan maar wel staat er een plastic bak met water onder de wasbak. Van te voren had men ons gewaarschuwd er op te letten of er handdoeken zijn. Die zijn er en met de punt ervan was ik me op de daarvoor meest geschikte delen.
Het is bloedheet in de kamer. Op het paneeltje voor de bediening van de airconditioning, hierna AC te noemen, zit enkel nog een metalen staafje. De knop is eraf. Ik draai het staafje met veel moeite om met behulp van een handdoek. Geen resultaat. Ik draai het maar weer terug in dezelfde stand, nog niets. Dan hoor ik stemmen op de gang. Een kamerjongen komt voorbij. “Is er eigenlijk wel AC?”, vraag ik. Hij kijkt me beleefd aan. “Nee, meneer, door het waterprobleem is er geen AC”.
Dan maar een nachtje zweten, denk ik gelaten. Ik open de balkondeur. Buiten is het aanmerkelijk koeler, maar de deur open laten heeft als nadeel dat er allerlei insecten naar binnen kunnen vliegen, om over verder onaangenaam bezoek maar te zwijgen. Ik sluit de deur weer en op dat moment begint de AC hete lucht te zuchten. In ieder geval hebben we verandering van lucht en dat is al heel wat. Ik leg een Mogadon op de hoek van het nachtkastje neer en ontkurk de fles nog steeds koele Moezel. Dan ga ik op het bed met de flinterdunne kussens liggen en lees wat in het boek ‘The Great Railway Bazaar’ van Paul Theroux waarin de schrijver zijn ontberingen van een reis, zoveel mogelijk per trein, om de wereld beschrijft. Na een uurtje lurken aan de steeds minder koel wordende fles Moezel voel ik me in slaap wegzakken.
In de verte hoor ik nog dat er op de gang met deuren wordt geknald en dat er luid wordt geschreeuwd maar het deert me niet. Ik zak weg in een droomloze slaap, die slechts een paar maal door heftige zweetpartijen wordt onderbroken.
Plotseling rinkelt de telefoon. “Calling tme”, zegt een stem. Ik werp de deur naar buiten open en snuif de heerlijke morgenlucht in. Er blijkt ook water uit de kraan te komen al is het alleen maar koud water. Onder de douche staand lijkt het wel ijswater vergeleken met de temperatuur in de kamer. Dapper doorsta ik de verfrissing en voel me dan ook als herboren.
Vlak voordat ik de kamer met de vuile muren, een waar muggenkerkhof en de dunne gordijnen verlaat, zie ik op de rand van het nachtkastje nog het Mogadon tablet liggen. Grinnikend berg ik het weer in het potje op en ik dank in gedachten de schrijver Paul Theroux en de firma Moezel voor de aangeboden nachtrust.
Ik zit als eerste aan het ontbijt, dat geserveerd wordt aan een lange tafel, die op het al eerder besproken terras staat. De ober vraagt me wat ik wil. Eigenlijk alleen maar een stukje fruit, maar dat is er niet. En dat in een land waar je, als je je vinger in de grond steekt, wellicht zelf in een vrucht verandert. Sinaasappelsap is er evenmin. Alleen koffie, thee, eieren en toast met jam hoewel, maar dat is wel gezond, geen boter. Ik kijk de kelner wat lacherig aan. Hij lacht vriendelijk terug. Hij is kennelijk ook net op. In zijn haar zitten nog wollen pluisjes van de deken, zijn jasje staat half open en in zijn schoenen zitten geen veters.
Ik neem wat koffie, toast en jam. Eén voor één verschijnt de rest van de bemanning. We hadden de avond ervoor een waarschuwingssysteem afgesproken omdat de telefonist wel eens iemand wilde vergeten. Ieder zou bij zijn buur even aankloppen om te zien of hij of zij wel wakker was. Nu wakker waren ze allemaal en wel omdat ze geen van allen geslapen hadden.
“Ik geloof dat ik tien minuten geslapen heb”, meldt me een stewardess. Ze werd steeds opgebeld door een onbekende, die dan weer ophing. Een andere stewardess zegt: “Weet je dat hoge daggeld, bedacht ik vannacht, is eigenlijk een soort smartengeld”. ’s Nachts had ze steeds in de badkamer een zacht gespetter gehoord. Toen ze ging kijken bleken twee reuzenkakkerlakken in de emmer water gevallen te zijn. De insecten wensten zich niet bij hun verdrinkingsdood neer te leggen.
“Wat heb je gedaan”, vraag ik. “Ik heb ze er maar uitgevist”, spreekt ze barmhartig. Ik ril en denk aan een nacht in Bangkok. Ik lag slapeloos te bed en keek bij het flauwe schijnsel van het licht dat uit de badkamer kwam naar mijn handen. Er was niets anders te doen. Opeens zag ik mijn pink weglopen. Dat kan niet, dacht ik en ik knipte het licht aan. Het bleek inderdaad een pinklange kakkerlak te zijn, die zich waggelend uit de voeten maakte. Best mooie diertjes eigenlijk als ze maar niet zo griezelig waren, die kakkerlakken.
De stemming aan tafel wordt, zoals je wel meer hebt bij een bemanning, die een gezamenlijk lot heeft ondergaan zeer vrolijk en er wordt veel gelachen. Opeens, iemand in de keuken heeft kennelijk de blikopener gevonden, worden er toch glazen orange juice gebracht. Het zit in cognacglazen en sherryglazen. Onder gejuich wordt het sap uitgedeeld en de één overstemd de ander om zijn slapeloosheidsverhaal in de meest schrille kleuren te beschrijven.
Er loopt een meneer om onze tafel heen. Later zullen we hem als passagier terugzien. Zoals dat wel meer gebeurt worden we tegen het onbeleefde af aangestaard. Een collega vertelde me laatst hoe ze met haar maatje na het serveren van de maaltijd aan boord zelf wat aan het eten waren in de pantry. Opeens werd het gordijn waarachter ze zaten weggetrokken. Een vrouw keek vorsend naar binnen en zei tegen haar man die naast haar stond: “Kijk, ze eten”.
Na het ontbijt vertrekken we weer naar Amsterdam. Tijdens de start vliegen we laag over wat kleine grijze en blauwe woninkjes heen
Hoe zouden die mensen hier nu eigenlijk leven, denk ik. AC hebben ze zeker niet. Wat weten we eigenlijk van ze af en zijn wij eigenlijk niet vreselijk verwend?
Al snel komen we op grote hoogte en in totaal tien uur later zijn we weer terug van ons nachtlange avontuur.


This page is powered by Blogger. Isn't yours?