01 maart 2006

 
In Jakarta gelogeerd
November 1981

Het was in de tijd dat prinses Margriets verloving met Pieter van Vollenhoven werd bekend gemaakt. Of misschien was het in de tijd dat C&A op het Damrak afbrandde. Ik herinner me, aan boord komend in Jakarta, over deze gebeurtenissen gelezen te hebben. In ieder geval was het pas nadat we na de Nieuw Guinea affaire weer op Jakarta gingen vliegen.
Op sommige muren in de stad stonden nog propagandistische schilderijen afgebeeld. In gruwelijke taferelen waren duizenden Indonesische soldaten bezig, met het gelijk aan hun zijde, een stel Belanda militairen op het strand van Nieuw Guinea mores te leren. Verscheidene van onze landgenoten lagen jammerlijk verdronken in het water en bij anderen spoot het bloed in grote stralen uit het lijf. Gelukkig is de zaak door onderhandelingen opgelost en heeft het nooit zo’n vaart gelopen.
In die tijd dus, als u me volgt, lopen een collega en ik het Indonesia Hotel uit en we slaan rechtsaf. De zon scheen nog net maar zou ieder moment ondergaan. We weigeren de ons aangeboden betjaks en we wandelen naar het sateh restaurant waar ik ooit eens was geweest. Je zat er met andere gasten aan grote tafels al of niet buiten. Dat hing van de eventuele regen af. Wanneer je binnen zat in deze voormalige villa dan kon het gebeuren dat de vuurroosters zulke geweldige rookwolken uitbraakten dat je je overbuur aan tafel niet meer kon zien. Op de tast slechts kon je in deze penetrante rookwolk je glas vinden. Dit ongemak woog echter ruimschoots op tegen de verrukkelijke kippen - en geitensatehs.
Zoals gezegd, we liepen rechtsaf het hotel uit. Na enige minuten werden we aangesproken door een dame in een mantelpakje. Het leek me een beetje warme dracht in die hitte. Ze had een wat hese stem en terwijl ik naar haar keek zag ik dat haar huid van grove poriën was voorzien, die zij met behulp van make - up had proberen te dichten. Onder haar arm klemde ze een tasje. Of de heren zin hadden met haar mee te gaan naar haar kamertje. Nou hadden we meer honger dan iets anders en we weigerden beslist maar beleefd. Ze dribbelde bedrijvig babbelend met ons mee op haar hoge hakken en ik complimenteerde haar met haar goede Nederlands. “Ik ben op een Nederlandse school geweest”, sprak ze afgemeten. Na enige tijd zag ze in dat er met ons geen zaken gedaan konden worden en voor onze verbaasde ogen tilde ze haar plissé rok op waaronder wij weliswaar geen grote, maar zeker toch ook weer geen kleine piemel ontwaarden! Haar honende schaterlach vermengde zich met het spottend gekwetter van de betjakjongens, die gedurende deze hele verwikkeling met ons waren opgefietst.
Een beetje harkerig liepen we verder. Want ‘al ben je op nog zo’n dure Zwitserse kostschool geweest, nergens kan je leren hoe je je dan moet gedragen’ ( W. Kooltjes ).
Enige weken geleden op een prachtige koele zomerdag kon je mij vinden in de Amsterdamse Openbare Bibliotheek. Ik was daar om eens in de boeken van de vlieger - dichter Viruly te kijken hoe het hotelleven in Indië in de dertiger jaren op hem afkwam. Nou daar werd ik aardig in teleurgesteld. De drie boeken en een gedichtenbundel die er van hem nog waren handelden alleen maar over het vliegen. Dat is natuurlijk best een mooie bezigheid, ik doe het soms dagelijks, maar ergens vertoeven wordt nauwelijks behandeld. Het vliegen was het doel en niet het ergens verblijven.
Eveneens het leuke boekje ‘Vliegen naar de Oost’. Schrijver, Henk Rol, uitgever, Romen, Haarlem . Dat ik van een vriendelijke passagier mocht ontvangen, maakt nergens melding van logeerpartijen. Wel beschrijft het met enthousiasme de vroegere geschiedenis van de Indië - vliegerij, die al in 1924 op experimentele wijze begon.
Toen besloot ik met purser Pim Rosenkranz te gaan praten omdat hij al vanaf 1952 meevliegt en dus wel het een en ander weet te vertellen. In zijn beginjaren bij de KLM vloog je samen met de passagiers via allerlei slipstations naar de uiteindelijke bestemming. Vaak werd er op die eindstations emotioneel afscheid van de bemanning genomen. Het laatste stukje Nederland vloog weer terug naar huis en men realiseerde zich dat men nu echt aan de andere kant van de aarde, ver van vrienden en familie was. Tussen de overnachtingsstations werd er dan wel eens een tussenlanding gemaakt om te tanken of er werd van de gelegenheid gebruik gemaakt, als de faciliteiten er waren, samen met de passagiers aan de grond te eten. Een normale vraag in die tijd was dan ook: ‘Eten de passagiers aan boord of aan de grond?’. Ook ik herinner me uit mijn eigen begintijd omstreeks 1960 dat dat nog sporadisch voorkwam, bijvoorbeeld in Rome op weg naar Beirut of Cairo.
Maar ook zoiets als koffie zetten aan boord werd bijna niet gedaan. Je bestelde gewoon ergens een ‘hotjug’ koffie. Voor hele lange trajecten, als de koffie van het lange bewaren in zwarte inkt met olievlekken was veranderd, kreeg je een zeef mee. Dit voorwerp hing je dan boven een jug en dan goot je steeds heet water uit de hotcup over de koffie. Het Melitta systeem.
Het werk aan boord was zeker in de pantry niet erg gemakkelijk. Deurtjes wilden niet open of gingen met geen mogelijkheid dicht. Zware boxen moesten van hun plaats en klemden zich vast. En altijd moest je net achter zo’n box zijn in een andere box, die niet open wilde. Of iets viel om of iets bleef juist niet liggen. Ongeveer zoals je tegenwoordig nog op de DC - 8 met de materie moet worstelen.
“Nou”, vervolgde Pim, “als je doodmoe uit Bangkok op Kemayoran in Jakarta landde om ongeveer twee uur ’s middags, dan moest je als tweede steward, zoals dat toen heette, mee naar de keuken om diefstallen uit de pantryboedel te verhinderen. Je wachtte af tot alles was afgewassen en opgeborgen. Bij vertrek moest je ook weer uren vóór de rest van de bemanning aanwezig zijn tijdens het beladen. Ondertussen zat de rest van de crew, na aankomst dus, al uitgebreid aan het Bintang bier”.
Er werd toen volgens Pim ongebreideld gestolen. Hij ging eens met een vriend ergens eten per automobiel. “Ampat - vier - wieldop”, zei die vriend dan tegen de parkeerwachter. “Ja, tuan, ampat wieldop”, antwoordde de bewaker vervolgens en zo was men er zeker van dat ze met evenveel wieldoppen vertrokken als waarmee ze gekomen waren. Aanvankelijk heette het hotel Daendels, naar een voormalige gouverneur. Was hij niet de aanlegger van de postweg op Java? Maar om geen gevoelens te kwetsen doopte men het hotel om tot Transaera. Het hotel was om een binnenplaats gebouwd. De kamers met een platje ervoor keken hierop uit. In de kamer zelf zat het raam zodanig hoog dat, tenzij je je op het nachtkastje begaf, niet naar buiten kon kijken. Een ventilator draaide de warme lucht in de kamer rond en om je tegen de muggen te beschermen lag je onder een klamboe, een muskietennet. In de badkamer stond een mandibak. Dat is zo’n grote kruik waaruit je een bakje water kon putten en over je heen gieten. Een methode die bij Indische mensen als veel beter dan een douche wordt aanbevolen. ‘En zo verfrissend!’.
De douche kon je met een ketting in werking stellen. ’s Morgens was er een Hollands ontbijt. Mag ik even de hagelslag?.
En ’s avonds bij het avondeten serveerde men goed gekookte, zacht gezouten kruimige aardappels. Natuurlijk ging men ook wel met zijn allen buiten de deur eten, vooral in de Chinese wijk.
Voor het hotel was een veranda, daar zat men na het diner nog wat. Later op de avond kwamen de handelaren langs. Sommigen met fruit, anderen met, in de manden die aan hun juk hingen, satehs. Op een meegenomen komfoor werden die satehs geroosterd.
Het was een traditie van de bemanning om in Cairo sigaretten te kopen en die weer in Jakarta te verkopen.Dat er veel mogelijk was in die tijd blijkt uit het verhaal dat eens een collega een heel ameublement ginds kocht en dat als crew bagage mee naar huis nam.
Per Skymaster maakte Pim eens een reis samen met Bob Hiensch, die toen al purser was en stewardess Annemarie ter Haar. Ze zouden vanuit Sydney komend vier dagen in Jakarta blijven. In de herberg Transaera was voor hen geen plaats meer en ze vertrokken naar Lembang in de koele bergen waar ze in een pension logeerden.
Zo kwam het, je moest toen altijd met z’n tweeën een kamer delen, dat Pim en Bob in een familiaal lits - jumeaux terecht kwamen. Op een dag maakten ze een tochtje naar de vulkaan genaamd Tangkuban Perahu. Perahu leerden wij vroeger op school, betekent prauw en daarbij vertelde dan de onderwijzer dat deze dode vulkaan uit de verte op een prauw leek. Ja, meneer. Zoals in Europa bijvoorbeeld de Jungfrau ook op een maagd lijkt. Ik noem maar wat.
Pim had geen zin in de krater af te dalen alhoewel de vulkaan al jaren dood was, maar Bob en Annemarie gingen wel. Ze begonnen éénmaal in de diepte gekomen ijverig met stenen te sjouwen en Pim, hoog en droog vroeg zich af wat ze nu eigenlijk aan het doen waren. Langzamerhand zag hij dat zijn twee reisgenoten zijn naam aan het uitspellen waren: PIM. Misschien hadden ze er wel achter willen zetten KOM JE BENEDEN SPELEN. Maar Bob vertelde me dat alleen die drie letters al zo’n zwaar werk waren geweest, dat ze daar maar vanaf zagen. Misschien liggen de letters er nu nog en vragen later de geleerden zich af wat dat betekent. Zoals men zich nu nog afvraagt wat de beelden op Paaseiland betekenen en de stenen reliëfs in Peru.
Ruim tien jaar na deze gebeurtenissen logeerde ik zelf eens in hotel Indonesia voor een periode van drie of vier dagen. Het hotel was toen pas nieuw en een prestige - object van president Sukarno. In de lobbies waren gigantische houtsnijpanelen aangebracht. De kamers waren klein maar geriefelijk. Naast het toilet in mijn kamer bevond zich een handel en nieuwsgierig bukte ik me om te proberen waar die voor diende. Ik drukte erop en een ferme straal water spoot vanuit de toiletpot recht in mijn gezicht. Of die straal nu dacht dat ik zo’n blotebillengezicht had?
We hadden met een reisbureautje afgesproken dat we op een morgen met een auto en chauffeur naar Bogor zouden gaan. Het voormalige Buitenzorg dus. De auto bleek een jeep te zijn en onder het canvas, dat ons tegen de zon beschermde maar niet tegen het rode stof, hadden we alleen uitzicht naar achteren. Ik heb nog nooit zoveel mensen, kinderen en dieren op een zo drukke, smalle weg gezien, die zo weinig aan het leven hechtten.
We bezochten in Bogor de planten - en bomentuin aan de rand waarvan zich het ontroerende graf van Lady Raffles, de vrouw van de stichter van Singapore, bevindt. We liepen onder de door groen gebladerte van hoge bomen gevormde hemel. Het park deed me aan een warme versie van Zijpendaal bij Arnhem denken. Er liep een schoolklas kleine kinderen rond in het park, begeleid door een onderwijzer. Ze merkten op een gegeven moment dat wij Nederlanders waren en ze begonnen met ijle, hoge stemmetjes alsof ze zongen, in koor bij het afscheid nemen te roepen: “Daaaag!”. Natuurlijk riepen wij terug: “Daaaag!”. Zo ging het een tijdje door.
Op het laatst vonden wij het welletjes en we ontdekten tussen het struikgewas een roestig terras, waarvan de eigenaar reeds lang het doel van vergeten leek. Vele kindertjes, geiten en kippen scharrelden tussen de tafeltjes door. “Bier?”, vroegen we zonder hoop. Maar dat had de man wel degelijk. Tevreden zetten we ons op de wrakke stoelen neer en dronken het lichaamswarme bier. We vonden het allemaal een prima tochtje. Nieuwsgierig dromden de kleintjes van de eigenaar om ons heen. De brutaalsten aaiden ons over de roodverbrande armen om het daarna uit te gillen van prettige angst over zoveel durf.
In de verte stierf langzaam het geluid weg van het klasje dat van ons groeten geen genoeg kon krijgen: “Daaaag, daaaag”.


This page is powered by Blogger. Isn't yours?