04 maart 2006

 
In Beirut gelogeerd
Juli 1981

Het was in 1960 en ik woonde in die tijd op een fraaie zolderkamer in Amstelveen. Het was een kamer met huiselijk verkeer en gelukkig was het een aardige familie bij wie ik die kamer gehuurd had. Ze hadden een opgewekte dochter die met haar tong haar neus kon aanraken en ook op commando echte tranen tevoorschijn kon persen.
Op een dag ontving ik bericht van de KLM dat ik naar Tokyo moest. Om je indeling te weten te komen mocht je pas vrijdags na zessen bellen of je kon je indeling van Schiphol ophalen. Omdat men toenmaals niet zoveel telefoons had was het ook niet ongebruikelijk dat je per telegram opgeroepen werd. Ik was met de Superconnie naar Curaçao geweest en nu deze verheugende mededeling. Ik herinner me zelfs dat ik een vreugdesprong in de kamer maakte, net op het moment dat mijn hospes binnenkwam. Besmuikt deed ik of ik met een vreemde gymnastiekoefening bezig was. Een poging die niet erg lukte.
Op een zekere dag vertrokken we dus en we kwamen ’s nachts in Beirut aan. Ik schoof de deur van de machine, die zich in de pantry bevond, naar achteren. Dat kon je al doen als je nog taxiede. Een nu ongehoord gebruik.
Trouwens wat de flight - safety betreft is er sinds die tijd nogal wat veranderd. Op het examen vroeger bijvoorbeeld moest je een heel opstel schrijven over hoe je zo’n deur moest openmaken. Als je het goed had beschreven was het niet ongebruikelijk dat er kritiek op je stijl kwam!
Enfin, de deur was open en de trap werd vakkundig bijgezet. Hoog boven de bergen, waarop vele lichtjes pinkelden, stond roodachtig de maan. De lucht was zwoel en zwaar. Het was begin mei en tot dan toe was het in ons vaderland nog steeds koud geweest. De warme lucht stroomde het vliegtuig binnen en de passagiers stapten uit. Het waren meest emigranten voor Australië die we aan boord hadden. Een vrouw zei verbaasd over het effect van de zoele lucht: “Wat is het warm hier!”. “Jawel mevrouw”, sprak ik parmantig, “we zijn hier in een sub - tropisch gebied!”.
Daar was ik dan voor de eerste keer in het Midden Oosten. Wat me aanvankelijk het eerst opviel was de muffige geur in het stationsgebouw. Een geur die ik leerde kennen als typisch voor dat gebied. Het ruikt hetzelfde in Cairo, Istanbul en Amman. Als ik reis neem ik vooral mijn neus mee kennelijk.
De strenge controles van tegenwoordig waren nog onbekend en de ongeschoren immigratie - ambtenaren deden net of ze ons niet zagen. De douane vroeg traditioneel om speelkaarten.
Ons hotel ginds heette het Rivièra Hotel. Wat vond ik dat prachtig. Een grote marmeren trap leidde naar een indrukwekkende lobby. De kamers waren beslist schoon, alhoewel nogal gehorig, zeker als je een kamer met tussendeur had. Je hoorde dan elk kuchje om van erger maar niet te spreken. De bedden waren ook goed al vond eens een stewardess de lakens te hard. Ze zei dat ze daardoor onder de blauwe plekken zat omdat ze zich wat onvoorzichtig had omgedraaid! Overdreven.
We waren er in vol pension en drie maal daags kon je er goed eten. Wat je wel zelf moest betalen was het drankje vooraf aan de bar. Daar ontdekte ik dat ze een uitstekende dry martini maakten en men schonk er zelfs Bokma uit veel te grote glazen. Een goeie trekpleister. Na drie borrels vroeg je je dan af hoe het kwam dat de vloer zo snel op je afkwam. Boem! En je had er toch maar drie gehad.
Wat verderop richting stad had je een bar die veel door ons KLM’ers werd bezocht. Joe’s Bar. Ook hier waterglazen Bokma en daarbij dubieuze damesbediening. Op de boulevard en op veel straathoeken bevonden zich stalletjes waar je vers uitgeperste sinaasappel - en wortelsap kon drinken. Op de Place des Canons, het centrumplein van de stad, dat omgeven was door de straten en steegjes die samen de bazaar uitmaakten was ook een bar, die door een oude Française werd gedreven. Ze werd soms zo bevlogen door heimwee naar la douce France dat ze in een chanson uitbarstte. Ook bekend bij de bemanningen was de Kit Kat - club. Zelf nooit geweest. Een populair liedje uit die dagen was Jacques Brels `Ne me quitte pas`. Je hoorde het veel spelen op het strand waar we naar toe gingen. Dat strand heette de Sporting Club en de jeunesse dorée van Libanon zat daar druk chique te doen.
Later bouwde ons hotel dat aan de boulevard aan zee lag een betonnen strandje zodat we niet meer naar dat opgemelde strand toe hoefden. Via een tunnel onder de weg door kwam je er. Het strand lag dus pal aan de weg en om ons tegen onbescheiden blikken van voorbijgangers te beschermen waren er aan staketsels grote zeildoeken opgehangen. Desondanks stonden de nieuwsgierigen verderop soms urenlang te kijken om toch nog een glimp bloot op te vangen.
Soms landde je op een bepaalde reis niet in Beirut doch in het vlakbij gelegen Damascus, Je moest dan wel de volgende dag of zo vanuit Beirut verder vliegen. De nacht van aankomst sliep je dan in Damascus om de volgende dag per taxi naar Beirut gereden te worden. Die tocht was een nachtmerrie op wielen. De weg ging langs peilloze afgronden en de chauffeurs van de verschillende auto’s hielden wedstrijden met elkaar. Ze beschouwden het als een belediging als iemand anders ze passeerde. Ze waren niet te kalmeren en voor hun doodsverachting neem ik mijn petje nog af. Gelukkig zijn wij altijd op deze taxiritten als door vele wonderen gespaard gebleven.
Bij aankomst in het Rivièra Hotel zat de manager vaak in de hal in gezelschap van prachtige meestal grote en steeds weer andere blonde dames. Tersluiks bezag ik altijd dit schouwspel.
Pas om half acht ging de grote eetzaal open en aanvankelijk werden we dan begroet door de klanken van een piano waarop een lusteloze artiest zich beklaagde. Later moesten we het zonder muziek stellen. Of dat nou kwam door onze ongeïnteresseerdheid of dat het te begrotelijk werd voor het hotel de man te handhaven. Ik zal het nooit weten.
De vele obers die voor de bediening zorgden waren vriendelijk en overmate beleefd. Op elk van onze opmerkingen beantwoorden ze met een ‘at yourr sèrviss’ of een ‘yourr wwelcome’. Nooit was iets te veel voor ze en ik bewaar zeer goede herinneringen aan hen.
Je kon je uit minstens vijf gangen bestaande maaltijd beginnen door een keuze te maken van de hors d’oeuvre serveerwagen. Het was zo’n wagen met een draaimolensysteem waarop wel twintig verschillende bakjes konden staan gevuld met allerlei Europese en Arabische voorgerechten. Op het terras en in de lobby bediende buiten de maaltijden een oude, zwarte en bijna kale ober. Hij bracht thee met dikke plakken cake aan de vertrekkende bemanningen. Ik hoorde dat hij in de gruwelijke burgeroorlog die Libanon teistert is omgekomen. Daarvoor had ik nooit zoveel van die opgekropte spanningen in dat land gemerkt. Zeker dacht je er niet aan wanneer je op een terrasje aan de elegante winkelstraat Al Hamra, dat is De Rode, was gezeten. Je passeerde op weg naar het vliegveld allerlei vluchtelingenkampen maar daar dacht je dom genoeg eigenlijk niet zo bij na.
Op een namiddag in de herfst van 1973 zat Honoré Pieters samen met zijn bemanning op het balkon van de captain, dat uitzicht gaf op zee, wat te drinken. Beneden op de boulevard passeerde een luid toeterende stoet auto’s. Men vermoedde dat het weer een bruiloft was. Het was ginds namelijk de gewoonte om bij een bruiloft in een soort gemotoriseerde polonaise enige malen luid claxonnerend de boulevard op en af te rijden. Dit keer was het echter géén bruiloft. Op de wagens waren plakkaten met de afbeelding van een Arabier geplakt en voor het hotel hield de stoet stil. De mensen in de auto’s begonnen in het Arabisch richting hotel te schreeuwen. Snel ging de crew naar binnen want het was zeer bedreigend en men wilde geen aanleiding voor moeilijkheden geven. Even later kwam er bericht van het vliegveld dat alle vluchtoperaties op Beirut door het uitbreken van de oorlog, die later als Yom Kippur - oorlog bekend zou worden, gestaakt zouden worden. Men moest in het hotel blijven luidde de opdracht. Voor wie er niet was zou geen verantwoording worden genomen.
Daar zaten ze dan. Twee bemanningen in een onzekere angstige situatie. De volgende dag zou eventueel aan een evacuatie begonnen worden maar hoe daar wist men niets van af. Meteen kwam natuurlijk de geruchtenmachine op gang. Er werd zelfs geopperd dat men met een boot naar Cyprus zou worden getransporteerd.
In afwachting van de verdere gebeurtenissen lag men de volgende dag maar een beetje de tijd te doden op het strand. Dat was echter gauw afgelopen toen er enige straaljagers laag overheen scheerden. Men vluchtte haastig de tunnel naar het hotel in. Toen werd voor ieder pas goed duidelijk dat die verre oorlog heel dichtbij was gekomen.
De dag ervoor had bij Olga Pieters de telefoon gerinkeld. Iemand van de KLM vertelde haar dat Honoré voorlopig in verband met de pas uitgebroken oorlog niet thuis zou komen. Ze had nog gevraagd wanneer men de crews dan eventueel verwachtte maar de man had gezegd dat er geen schatting viel te maken. Het zou misschien wel drie maanden kunnen gaan duren. Dat was geen erg geruststellende mededeling en ze moest diep ademen om weer een beetje te ontspannen. Ze voelde zich onzeker en bang en ze vroeg zich af hoe het met de vrouwen van de collega’s zou gaan. Drie maanden onzekerheid. Het viel haar zwaar dit te vatten. “Als huilen niet genoeg is moet je lachen”, had haar moeder vroeger altijd gezegd. Maar dat lachen kon ze toch echt niet opbrengen.
In het Rivièra Hotel was tegen de avond grote activiteit ontstaan. De captains van de twee bemanningen hadden opdracht gekregen van de staf op het vliegveld dat ze met hun crews binnen drie kwartier in uniform klaar moesten staan. Er zou nog een vliegtuig van de MEA vertrekken naar Athene.
Op de opgegeven tijd vertrok men door de verduisterde stad naar het veld. De stemming was goed alhoewel nerveus en er werden de malste grappen gemaakt. Op het veld aangekomen bleek er ook nog een Lufthansa crew te staan die samen met de KLM’ers de enige passagiers op deze bijzondere vlucht zouden zijn. Al wachtend werden in het donker de nodige grappen uitgewisseld. Na enige tijd kwam de gezagvoerder van het MEA toestel hun vertellen dat ze in het duister zouden moeten starten aangezien de baanverlichting niet ingeschakeld mocht worden. “Don’t worry!”, zei hij want ze kenden de situatie op hun duimpje en de maan zou voor nog wat verlichting zorgen
Na nog enige uren wachten was het dan zover en ze vertrokken van de donkere startbaan. Men klemde de nagels in handpalmen, maar het liep gelukkig allemaal goed af.
Pas bij Cyprus gekomen gingen de lichten aan en Honoré en Paul - verdomd goeie backhand - Niekerk ontdekten in de pantry een paar dozen met frisdranken die ze aan de verschillende bemanningen uitdeelden. Ook in de eerste klas waar de Lufthansa vliegers onverstoorbaar, met glacé handschoenen aan, de kranten zaten te lezen. Opgelucht was iedereen toen ze enige tijd later in Athene aankwamen. De volgende dag zouden ze naar Amsterdam vertrekken.
Die dag dan stond Olga thuis een beetje verloren naar buiten te kijken. Ze had verder niets meer vernomen en ze vroeg zich af hoe ze de komende tijd moest inrichten. Ze begreep niet dat de maatschappij waar ze zo bij betrokken was haar niet wat meer steun verleende.
Plotseling hoorde ze geluiden op de gang. Er werd een koffer neer gezet, de deur ging open en daar stond Honoré! “Ik was toch liever met de boot naar Cyprus gegaan”, zei hij en dat was een opmerking die ze pas later, toen ze het hele verhaal gehoord had, kon begrijpen.
Uit Beirut werden vroeger ontzettende hoeveelheden fruit meegenomen door de bemanningen. Ook schapenleren tassen en natuurlijk die foeilelijke imitatie kamelenzadels. Imitatie omdat de zadels nog nooit in de buurt van een kameel waren geweest en vervaardigd werden voor de toeristen - industrie.
Sommige bemanningsleden gingen naar een boomkwekerij waar je voor een vuistvol dollars een klein cederboompje kon kopen. De ceder is Libanons nationale boom. Hij staat zelfs op de vlag.
Soms als ik door Amstelveen rij zie ik zo’n ceder boven de huizen uitsteken. Het is een bewijs en symbool dat we ooit in Beirut gelogeerd hebben. Want dat is al weer lang geleden.


This page is powered by Blogger. Isn't yours?