07 maart 2006

 
In Monrovia gelogeerd
Februari 1981

We waren aan het uitchecken. Het was de laatste keer dat we er op weg van Amsterdam naar Rio slipten. Met een benauwd gezicht kwam de barman naar me toe. Hij vroeg me: “Is het waar, dat jullie hier voor het laatst komen?”.
’t Betekende natuurlijk veel voor ze dat we in het hotel logeerden, want veelal waren we de enige gasten. Maar het kon echt niet meer. Er was vaker geen water dan wel en ook de elektriciteit viel er regelmatig uit. Diezelfde morgen vlak na de klop op de deur, want er was geen telefoon, was er toevallig wel water. Vlug schoor ik me en sprong snel onder de douche. Net had ik me helemaal ingezeept of daar begon de douche te spetteren. Tot mijn afgrijzen zag ik na enige horten en stoten het water helemaal verdwijnen. Wat moest ik nu doen? Gelukkig had ik de avond tevoren de plastic prullenbak schoongemaakt en onder de lekkende airco gezet om de druppels die normaal gewoon in het tapijt verdwenen op te vangen. De prullenbak was nu helemaal vol met lekwater. Ik plaatste de bak in de douche en spoelde me met dit ijskoude water af. Leuk was het niet, maar toen het eenmaal voorbij was, voelde ik me tintelfris. Vol energie verdwenen we uit Monrovia op weg naar Amsterdam.
Vele dagen had ik in Monrovia doorgebracht. Meestal van en naar Rio, maar vroeger ook op Afrika - reizen, die ingewikkelde slipschema’s hadden, zoals van en naar Accra, Conakry en Lagos.
Als je vroeger in Monrovia logeerde, ik heb het nu over de laatstgenoemde periode, verbleef je meestal in de stad. In het Ducor Palace. Wanneer je dan ’s morgens vroeg moest vliegen, reed je de avond ervoor - de rit duurde anderhalf uur - naar het resthouse bij het veld om daar te slapen. De accommodatie was er toen nog zodanig dat je er onmogelijk langer dan één nacht kon blijven. De kamertjes - de benedenverdieping bestond alleen nog maar - waren zeer klein. Je koffer kon er nauwelijks open. Tralies zaten er voor de ramen en douches en toiletten waren op de gang voor gezamenlijk gebruik. Later werden op de tweede verdieping grotere kamers gebouwd. Pas toen gingen we er definitief logeren maar daarover later.
Als je naar het hotel in de stad reed kwam je langs het protserige paleis van de toenmalige president, de heer Tubman. Deze man had beslist dat er voor zijn paleis langs geen vrachtverkeer mocht rijden. Waarschijnlijk, denk ik, om hem niet in zijn fijnzinnige overpeinzingen te storen. Onze bus, die onze koffers op het dak had staan, trof hetzelfde lot. Dan moest je omrijden via een modderpad waar we samen met andere bussen en vrachtverkeer probeerden de allergrootste plassen te vermijden. Het was echter wel geraden het gebod op te volgen, want met de heer Tubman viel niet te spotten. Dat merkte een captain van ons, die toen de president eens in het hotel op bezoek was, door de afzetting in de lobby heenliep op weg naar de lift. Hij werd terstond gevangen genomen, zijn haar werd met een tondeuse in een kruis geschoren en hij werd aan een touw achter een jeep aan ter bespotting door Monrovia gevoerd. Dit incident heeft nog tot felle protesten van de ‘Ifalpa’ geleid. Dit is de Internationale Vliegersvereniging.
Het Ducor Palace nu, stond op een heuvel, prachtig uitzicht biedend over de stad en over de oceaan. Wat een stad trouwens, wat een armoede. De meeste gebouwen waren in vervallen staat en aangevreten door het vocht. Het klimaat is er zeer regenachtig. De mensen in Monrovia waren stug, om niet te zeggen onvriendelijk of zelfs in sommige gevallen agressief. In hun ogen was je schatrijk. Vol gêne en verre van op mijn gemak liep ik er dan ook altijd rond. Blank betekende rijk.
De rit van en naar de stad voerde over de uitgestrekte Firestone rubberplantages. Op een avond kwamen we laat uit Amsterdam aan op Robertsfield. De bus had echter een olielek en uit voorzorg nam de chauffeur drie blikken olie mee. Zo zouden we de stad wel halen, want alleen daar kon de bus gerepareerd worden. We verloren echter steeds meer olie en op een gegeven moment stonden we stil midden in het bos. Stikdonkere nacht. Vanuit het woud, dat we als een donkere, dreigende massa op enige afstand zagen kwamen vreemde kreten. Gelukkig kwam na enige tijd een auto ons achterop en de passant nam onze chauffeur mee zodat die verderop ergens olie kon halen. Wij doodden de tijd door af en toe een fles rum van mond tot mond te laten gaan en er een slokje uit te nemen. De stewardessen spraken de van huis meegenomen etenswaren aan en deelden hapjes uit. Net toen het bijna gezellig begon te worden en het daglicht gloorde kwam onze chauffeur weer terug met een andere lift en nog eens vijf blikken olie. Hoewel de olie er vanonder bijna net zo snel weer uitliep bereikten we nog net op tijd ons hotel.
In die tijd kende ik in dat hotel een ondermanager. Op een morgen, terwijl ik wat doelloos rondslenterde, nodigde hij me uit voor de koffie op zijn kantoor. Het werd één van de beschamendste momenten van mijn leven. Er was namelijk een vacature voor kamerjongen en hoewel de plaats alweer bezet was liet deze man alle sollicitanten nog eens voorkomen, waar ik bijzat. De werkeloosheid in Liberia is desperaat en uiterst nerveus kwamen één voor één de jongens in hun beste kleren binnen. Mijn kennis speelde met ze zoals een kat met muizen doet.
Hij deed alsof hij hun gegevens opnam. Vol afschuw bezag ik het toneel. “Waarom doe je dit”, vroeg ik op het laatst. Hij zei dat hij het beter voor de jongens vond, want dan kregen ze de indruk dat ze serieus genomen werden. Daarna heb ik zijn gezelschap gemeden.
Na de verbouwing van het Robertsfield Hotel gingen we daar definitief logeren. Eén ding moet gezegd, je was altijd verzekerd van een kamer met uitzicht op het bos. Al was vaak het enige stromende water dat van de rivier waaraan het hotel lag. Ik heb nooit kunnen ontdekken hoe die ‘Lazy River’ heette en ook mijn Times atlas geeft geen uitsluitsel. Evenmin heb ik ooit kunnen ontdekken of die zeer langzaam stromende rivier nu van links naar rechts stroomde of andersom en hoewel je tijd genoeg had ben ik er nooit toe gekomen een bootje van papier te vouwen om het te laten drijven en het zo uit te vinden.
Aan de overzijde van de rivier bevonden zich een paar hutten, als je riep kwamen ze je met een korjaal overzetten voor een paar luttele centen. Terug echter berekenden de slimmerds wel vijf dollar.
Met mooi weer ging men naar het strand, maar omdat daar geen enkele beschutting tegen de zon was kon ik nooit mee. Tenzij ik me als het kindeke Jezus eerst in doeken wikkelde. Daar zat ik dan op mijn kamer met een Woolworth reproductie aan de muur, voorstellend een Amerikaanse gletsjer. Niks doen in Nergens. Daar kwam het op neer. Eenzame hotelkamers. Ik kan er van meepraten. Veel lezen dus. Kamergymnastiek. En later toen ik een recordertje had muziek draaien. Kamermuziek natuurlijk.
De radio zond slechts een paar uur per dag uit. Veel soulmuziek en ’s zondags de hele dag donderpreken van Baptistische dominees.
Vaak waren er ’s avonds als je de volgende dag niet hoefde te vliegen barbecues in de tuin. Het vlees en de wijn werden door de vriendelijke crews, die in Rio gestationeerd waren, uit Buenos Aires meegenomen. Het vlees was erg goed. Maar de wijn die in mandflessen zat had een paarse kleur en deed reeds na drie glazen een doffe hoofdpijn ontstaan. De calling time voor de Rio vlucht was omstreeks half drie. Met die vroege wektijden heb ik nogal veel moeite. Zoals eenieder ga ik altijd trouw naar bed in de hoop te kunnen slapen. Maar eigenlijk is me dat nog nooit gelukt in al die jaren. ’t Komt er altijd op neer dat ik het ‘Wereldrecord Omdraaien In Bed’, waarvan het vorige record ook al op mijn naam staat, probeer te verbeteren. Getuigen heb ik echter nooit, dus het Guinness Book of World Records zal ik wel nooit bereiken.
Op zoek naar wat afwisseling heb ik ooit eens samen met een captain en een BWK een bezoek aan een dorpje gebracht. De vrouw van de captain had wat kinderkleertjes meegegeven om daar uit te delen. We gaven de kleertjes af aan de chief van het dorp, die met wat andere mannen onder een boom in het midden van het dorp zat te praten. Hij gaf ze weer door aan enige vrouwen en toen we wegreden hoorden we dat er een vreselijke ruzie ontstaan was.
Op weg terug naar ons hotel bezochten we nog een vervallen proefstation. Proefstation waarvoor wisten we niet maar er waren wat dieren in kooien opgesloten. Ik herinner me een kwaadaardige gorilla. De deur van de kooi was met ijzerdraad dichtgebonden. Om nog wat andere dieren te zien moest je vlak langs haar kooi. Leuk vond ik dat niet want ik heb een heilig respect voor gorilla’s. Gelukkig zat ze achter in de kooi en op de heenweg ging het goed. Op de terugweg, ik was haar bijna voorbij, graaide ze plots naar voren springend naar de captain, die ook snel wegsprong maar toch nog een bloedige kras van onze vriendin op zijn arm kreeg. Een beetje witjes om de neus verdwenen we van de onheilsplek. Want wat er ook met deze dieren werd gedaan. Zuivere koffie was het niet.
Op een keer, terugkomend uit Rio, was er weer eens geen water in ons hotel. Er is niets zo erg als in de tropen zonder water te zitten. Ik inspecteerde mijn kamer die zoals gewoonlijk keurig schoon was. Ik deed de deur van de badkamer open. Verschrikt waggelde een geweldige kakkerlak weg. In de toiletpot dreven treurig wat drollen. Ik was doodmoe en wilde slapen, dus ik dacht, die drollen komen de pot niet uit en ik begaf me tussen de klamme lakens. Het is maar voor één dag. Alles is altijd maar voor één dag. De volgende dag beloofde men ons water. En inderdaad die morgen erop was er water. Hemelwater!
Nu was het dus zo dat we de toiletten doorspoelden met water uit het zwembad. Want nood maakt vindingrijk. En terwijl we met z’n allen in de coffeeshop naar buiten staarden in het grijze regengordijn zei opeens iemand: “Waarom wassen we ons eigenlijk niet in de regen?”. Een lumineus voorstel. We haalden zeep en shampoo van de kamer en aan de rand van de rivier werd er geschrobd en geboend onder het zingen van het droeve lied.
“Regen, regen, spoel op mij neder,
Morgen geen water en misschien mooi weder”.
Enfin het werd nog heel erg leuk.
Wat is het dan heerlijk om na zo’n reis weer thuis te komen. Zo ’s avonds tegen een uur of half zes. Eerst snel de koffer uitpakken en dan in bad met een biertje op de rand. Uit de keuken stijgen heerlijke geuren op. De poes maakt bokkensprongen van gezelligheid. De radio meldt allerlei files, waar ik niet inzit. Het veer Zijpe - Anna Jacobapolder is gestaakt, waar ik ook niet heen moet. Wat is het weer fijn weer thuis te zijn uit Monrovia!


This page is powered by Blogger. Isn't yours?