08 maart 2006

 
In Sydney gelogeerd
Januari 1981

Sommige steden zien er van de lucht uit als een landkaart die klopt. Van alle steden in de wereld waar we op vliegen zijn er twee die je niet in de eerste plaats aan een landkaart doen denken. Ze liggen er niet zo maar. Ze liggen er om het oog te behagen. Eén van de twee is Rio de Janeiro en de ander is ongetwijfeld Sydney met zijn blauwe baaien, groene heuvels en blanke stranden.
We gaan op bezoek bij onze tegenvoeters al zijn ze dat niet helemaal. Als je de aarde met een appel vergelijkt en je doorsteekt die appel met een appelsteker, dan kom je soms wat verkeerd uit. Zo ongeveer zitten ze daar aan de andere kant onder ons. Dus. Pas geleden komen we in Sydney aan. We staan moe op de bus te wachten. Stampt een stewardess op de grond en roept: “Mama, ik ben er”. Verbaasd keken we naar haar. Na enige momenten stilte zegt ze: “Oh ja, dat is waar ook. Ze is niet thuis!”.
Al sinds 1945 heeft de KLM op Sydney gevlogen. Aanvankelijk alleen charters met vluchtelingen uit het toenmalige Nederlands - Indië. Gevlogen werd er met Dakota’s - DC 3 - en door vliegers van de KNILM en Australische piloten. Stationmanager H. Roxburgh vertelde me dat en hij wist ook nog de naam van het hotel toen. Metropole Hotel heette het. Alleen bestaat het niet meer.
Sydney was toen nog een door en door Engelse stad. Er was geen hoogbouw. Restaurants waren er nauwelijks, alleen wat oesterbars met ongezellige tl verlichting en fish and chips zaken.
Toen we éénmaal per week met een regelmatige lijndienst op Sydney gingen vliegen vond men voor ons een hotel aan de noordkant van Bondi Beach aan het grote strand van Sydney. Het hotel heette Ben Buckler en het werd gedreven door een meneer die de kleurrijke naam Ben Saffron droeg, draagt moet ik zeggen, want hij leeft nog. Naar verluidt kreeg deze meneer regelmatig de politie op zijn dak omdat er nogal eens veile vrouwen in zijn huis werden toegelaten. Veel KLM’ers herinneren zich die periode in Buckler nog met veel weemoed. Hetgeen niets met het voorafgaande te maken heeft haast ik me te zeggen.
Je stond een week in Sydney. Als daggeld kreeg je één Australische pond per dag - dat is tien gulden -. Een bedrag , zo vlak na de oorlog, waar je de koning te rijk mee was. Bob Hiensch vertelde me wat nostalgische verhalen hierover. Het hotel dat nog bestaat was een twee verdiepingen tellend langwerpig gebouw. De kamers waren groot en simpel, om niet te zeggen, spaarzaam ingericht.
In de Rumpus room - de feestzaal - werden vele feesten gegeven. Op een dag had Bob het idee om de kale ruimte waar slechts wat stoelen stonden wat op te vrolijken met slingers van wc - papier. Leuk gezicht vond iedereen en ja hoor aan het einde van het feest stak een dronken gast een klein hoekje aan. Waarna in een mum de hele versiering brandend neerstortte. Niemand bezeerd of schade gelukkig.
Er werd gevlogen met de DC - 4. Je vloog: Amsterdam - Damascus -Karachi - Calcutta - Singapore - Darwin - Alice Springs - Sydney en dat samen slippend met de passagiers. Aanvankelijk was het zo dat de captain het daggeld mee kreeg van de hele crew en per station werd dan de bemanning hun daggeld uitbetaald.
Op een dag moesten Bob en z’n crew wegens motorstoring in Nice landen. De passagiers waren oliemensen die naar het Midden - Oosten gingen. De captain, een voor die tijd niet ongebruikelijke potentaat, besloot die avond de crew maar geen daggeld uit te reiken met als motivatie dat ze het toch maar zouden verzuipen. Daar stonden ze dan met honger en dorst en zonder geld. Nederland was toen nog arm en men had gewoon géén geld bij zich. Bob vertelde me dat ze toen in arren moede op zoek gingen naar hun passagiers die wel ergens in de stad zouden rondzwerven. Na enige tijd vond men de Texanen die vrijgevig als ze waren er meteen maar een grandioze avond van maakten.
Die wilde tijden in het Ben Buckler duurden tot 1959. Zelf heb ik ze dus net gemist want ik kwam in 1960 bij de KLM. Er waren toen nog wel wat van die legendarische figuren. Maar in de zich toen snel uitbreidende luchtvaart was er voor schilderachtig gedrag hoe langer hoe minder plaats.
Australië mocht mij voor het eerst begroeten in 1960. Toen, net zoals nu nog, stormden allerlei norse mannen van de quarantainedienst met spuitbussen aan boord van onze korte DC – 8. Teneinde de eventueel nog levende vliegen, muggen, vlooien, kakkerlakken en als het aan hun lag misschien ons er direct bij, naar de andere wereld te sturen. Met de deuren weer gesloten en de airco uit bleven ze dan in de kwalijke dampen staan wachten totdat ze het genoeg vonden. Vervolgens moest iedereen van boord en werd het nog eens dunnetjes overgedaan. Zelden zag ik mensen met zo’n ernstige taakopvatting. Natuurlijk hebben ze ginds hun leergeld wel betaald. Denk maar aan de konijnenplaag en de cactussenplaag. Maar vaak komt het toch wel wat potsierlijk over. De laatste tijd glimlachen ze er wel eens bij, dus het zijn toch mensen.
Ook bij de douane wordt men tegenwoordig wat soepeler. Vroeger lieten ze je vaak goed voelen dat je maar een klein vogeltje moest blijven. Ze bekeken nauwkeurig elke onderbroek en schoen, om er maar voor te zorgen dat de Australische economie niet door zo’n Hollandse bemanning ontregeld zou worden met hun ‘personal goods’.
De passagiers moesten zoveel formulieren invullen dat om de mensen erbij te helpen een speciale purser vanuit Manilla werd meegestuurd. De zogenaamde ‘paper doll’.
Drama’s heb ik bij die douane meegemaakt. Eens probeerde een stewardess een blikje kattenvoer mee te nemen voor het poesje van haar familie in Australië. Het liep tegen Sinterklaas en het blikje was als surprise verpakt door een lieve Hollandse oma. De douane ontdekte het en het ontbrak er nog maar aan dat er schellen gingen rinkelen en alle deuren hermetisch werden afgesloten. Hoge douanefunctionarissen kwamen erbij en met gezichten vol afgrijzen werd het pakje plechtig in een ton geworpen. Bedremmeld stonden we op een kluitje om de bijna huilende collega heen. We waren per associatie ook een beetje schuldig natuurlijk.
Onze poes Toos zit, terwijl ik dit schrijf, tussen mijn armen op tafel mee te lezen. Toos is ook boos.
Het hotel waar we toen logeerden heette Hampton Court. Het staat nog steeds op slechts korte afstand van onze huidige verblijfplaats. Family hotel staat er nu bij als ondertiteling. Ik herinner me bloemetjestapijt op de vloer, chintz op de stoelen en obers in stijf jacquet. Er was een lounge waar je wat kon drinken en ’s avonds speelde een morsige Stehgeiger zeer slecht zulke treurige wijsjes dat het enige wat je nog kon denken was. IK WIL NAAR HUIS!!!
De pubs, die betegelde Australische zaken, waar saggerijnige vrouwen vreugdeloos bier tapten en waar iedereen zich zo snel mogelijk liet vollopen, gingen net als in Engeland op de meest onmogelijke uren open en dicht. Nee,erg leuk vond ik het er niet, totdat ik er vrienden kreeg en dan is zelfs Geldrop nog leuk.
Zo zag ik in de loop der jaren Sydney veranderen van de wat armoedige saaie Engelse stad in een gezellige, levendige metropool. Door de invloed van de immigranten kwamen er allerlei soorten restaurants en zelfs terrasjes. Wat bleef in Australië is die scherpe lucht van schoonmaakmiddelen. Die is uniek in de wereld.
Na een periode van ongeveer acht jaar in Melbourne geslipt te hebben, vind ik het een verademing weer in Sydney terug te zijn. Melbourne was me toch wat te stijf. Sydney bruist!
We logeren nu in het Gazebo Hotel. Een gazebo is volgens Webster een structuur erop gebouwd een mooi uitzicht te bieden. Men klaagt over de inderdaad wat kleine kamers, maar wat een uitzicht! Het ligt vlak bij King’s Cross. Het Leidseplein van Sydney.
Sommige weekhartigen ergeren zich aan de prostituees die zeer opvallend tegen de muren staan geleund. Maar ja, dat is de grote stad en misschien wel het leven of moeten we weer naar zo’n health farm ergens op het platteland? Er is zeer veel platteland in Australië. De neiging om wel ergens te willen zijn, maar niet de consequenties ervan te aanvaarden, leidt maar al te vaak tot een zich afsluiten van de werkelijkheid.
Ik herinner me het verhaal over een purser in de dertiger jaren werkend op een schip dat voer van Londen naar Sydney. De man ging nergens van boord. Niet in Southampton, Suez noch in Singapore. En als hij weer terugkwam in Londen was hij niet van z’n schip af geweest. Een mooi voorbeeld van ‘travelling narrows the mind’.
Er bestaan allerlei ideeën en uitspraken die als vaststaand worden aangenomen maar die echter helemaal niet kloppen. Ik noem hier ’Bier maakt geen vlekken’. Zo bestaat het idee dat het water van de wastafel in Australië in een tegenovergestelde draaikolk wegloopt dan hier op het Noordelijk halfrond. Frans Punselie verzekerde me laatst heftig dat hij verschillende proeven had genomen en dat het niet waar is. In het bad gaat de kolk naar links en de wastafel kolkt naar rechts. Nu zou het kunnen zijn dat als je beide dingen naar Australië meenam en ze dáár liet vollopen, ze tegenovergesteld zouden leeglopen.
In verband met de nieuwe bagageregels voor de bemanning zie ik daar echter vanaf. Frans, ik geloof je!


This page is powered by Blogger. Isn't yours?